6.2.3 Wijkkerkenraden en algemene kerkenraad

Een gemeente met meer dan twee predikanten is in de regel ingedeeld in wijkgemeenten (ord. 2-16-1, zie § 4.3.6). Wanneer dat het geval is, heeft elke wijkgemeente haar eigen wijkkerkenraad. Daarnaast is er een algemene kerkenraad die een aantal taken die voor de gemeente als geheel van belang zijn, behartigt. Zie voor de wijkkerkenraad en de algemene kerkenraad met hun organen van bijstand het organigram in bijlage 2.

Ord. 4-9-1 zegt dat zowel op de wijkkerkenraden als op de algemene kerkenraad de bepalingen van ord. 4-6 t/m 8 van overeenkomstige toepassing zijn. Dat wil zeggen — om enkele voorbeelden te noemen — dat elk van hen een moderamen met de aangegeven taken heeft, dat zowel de wijkkerkenraad als de algemene kerkenraad een beleidsplan opstelt, dat ze elk hun eigen plaatselijke regeling hebben, dat ze kerkenraadscommissies kunnen instellen, enzovoort.

Maar er zijn ook duidelijke verschillen. Ord. 4-9-4 geeft aan dat de wijkkerkenraad als de eigenlijke kerkenraad moet worden beschouwd, zoals de wijkgemeente de eigenlijke gemeente is. In principe komen alle taken en bevoegdheden van een kerkenraad, zoals die zijn aangeduid in ord. 4-7-1, aan de wijkkerkenraad toe. Daarvan zijn slechts uitgezonderd de taken die in ord. 4-9-4 uitdrukkelijk aan de algemene kerkenraad worden opgedragen.

Aan de wijkkerkenraad is dus opgedragen de zorg voor de dienst van Woord en sacramenten, voor catechese en geestelijke vorming, voor diaconaat en het missionaire werk, voor pastoraat en opzicht, voor de oecumene en de zaken die in de classicale vergadering zijn behandeld.

Overigens zijn ook aan de algemene kerkenraad belangrijke taken opgedragen. Het meest in het oog springt de zorg voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden, zoals de financiën, de gebouwen en de andere bezittingen. De beheerstaken worden gezamenlijk behartigd door één college van kerkrentmeesters, zoals er ook één college van diakenen is voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de diaconie. De begrotingen en rekeningen worden door de algemene

|171|

kerkenraad vastgesteld. De algemene kerkenraad draagt de verantwoordelijkheid voor de traktementen en vergoedingen van de predikanten (ord. 3-16-5).

Daarnaast heeft de algemene kerkenraad een coördinerende taak. In een grotere gemeente is het van belang dat er samenhang is in het beleid van de wijkkerkenraden. Maar de algemene kerkenraad kan deze taak slechts in overleg met de wijkkerkenraden uitoefenen. De algemene kerkenraad kan daarin dus alleen bindende besluiten nemen als er met de wijkkerkenraden overeenstemming is bereikt.

Als het gaat om zaken die voor de gemeente als geheel van belang zijn, heeft de algemene kerkenraad verstrekkender bevoegdheden: dan kan hij zelf voorzieningen treffen. Daarbij moet vooral gedacht worden aan voorzieningen ten behoeve van minderheden in de gemeente. Een algemene kerkenraad is bevoegd om bijvoorbeeld voor een modaliteitsgroepering een kerkenraadscommissie in te stellen met daarin een aantal ambtsdragers en kan met het oog daarop ook ambtsdragers met ‘een bepaalde opdracht ten behoeve van de gemeente in haar geheel’ benoemen (ord. 3-6-7, zie § 5.3.2). Zo kan worden recht gedaan aan de binnen de gemeente voorkomende kerkelijke verscheidenheid.

Binnen het kader van de algemene taakverdeling zoals die in ord. 4-9-4 is aangegeven, kan in de regeling voor de wijze van werken van de algemene kerkenraad een nadere verdeling van taken en bevoegdheden worden opgenomen (zie § 6.2.2). Bij de woorden ‘voor zover in de orde van de kerk niet anders is bepaald’ kan worden gedacht aan ord. 11-4-3 en 5 waar de mogelijkheid wordt geopend dat het college van kerkrentmeesters bepaalde taken delegeert aan de wijkraden van kerkrentmeesters en van diakenen. Zie voor de regeling van de algemene kerkenraad ook § 6.2.2.

 

De algemene kerkenraad wordt gevormd door ambtsdragers die zijn aangewezen (niet: afgevaardigd, zie § 6.1.2) door de wijkkerkenraden. Een algemene kerkenraad bestaat uit minimaal tien leden: 2 predikanten, 3 ouderlingen, 2 kerkrentmeesters en 3 diakenen. Bij een grotere algemene kerkenraad worden dezelfde verhoudingen aangehouden.

De bepalingen laten open voor welke periode de leden worden aangewezen. Men kan dus in de regeling voor de wijze van werken van de algemene kerkenraad zelf bepalen of men de leden voor een periode van één of twee jaar (of langer) aanwijst. Enkele voorbeelden van een rooster voor de samenstelling van de algemene kerkenraad zijn te vinden in bijlage 6.

 

Nog twee bepalingen in ord. 4-9 vragen onze aandacht.
- De algemene kerkenraad is bevoegd ambtsdragers met een bepaalde opdracht aan te wijzen (omdat ze al ambtsdrager zijn) of zelf tot ambtsdrager te verkiezen en hen als boventallige leden aan de algemene kerkenraad toe te voegen. Deze rechtstreeks door de algemene kerkenraad aangewezen leden

|172|

mogen ten hoogste een derde van de algemene kerkenraad uitmaken. Van deze regeling in ord. 4-9-2 kan bijvoorbeeld gebruikgemaakt worden om — met het oog op een goede communicatie — de voorzitters van het college van kerkrentmeesters en van het college van diakenen aan de algemene kerkenraad toe te voegen. Deze bepaling maakt het met name mogelijk rechtstreeks een preses en/of scriba te verkiezen ofte benoemen. In dat geval worden zij niet voor de periode van één jaar gekozen tot preses of scriba, maar voor de periode tot hun ambtstermijn verstreken is.
- Als de algemene kerkenraad daartoe aanleiding ziet, kan hij een vergadering van de ambtsdragers van alle wijkgemeenten samenroepen voor informatie of beraad (ord. 4-9-3).