Art. 327. De synode besluit de artikelen 16-22 van de herziene kerkorde als volgt vast te stellen:
Artikel 16
1. Zolang een dienaar des Woords aan de gemeente, waarin hij
beroepen is, verbonden is, zal zij in het onderhoud van hem en
zijn gezin voorzien en zich van deze plicht niet ontslagen mogen
rekenen, indien de dienaar des Woords, wegens ziekte of om een
andere wettige reden, zijn werk tijdelijk niet kan
verrichten.
2. Indien anderen dan de kerkeraad van de gemeente, waarin een
dienaar des Woords beroepen is, mede de verantwoordelijkheid
dragen voor de werkzaamheden, welke hem opgedragen zijn, kan met
zijn bewilliging, geheel of gedeeltelijk op een andere dan de in
lid 1 bedoelde wijze in het onderhoud van hem en zijn gezin
worden voorzien.
Artikel 17
1. Indien een dienaar des Woords zijn gemeente niet langer met
stichting kan dienen, terwijl er geen reden bestaat tot het
oefenen van kerkelijke tucht, zal de kerkeraad hem van zijn
dienst niet kunnen ontslaan zonder de goedkeuring van de classis,
die daarbij met de medewerking en het goedvinden van de daartoe
door de particuliere synode aangewezen deputaten handelt.
2. Zolang hij niet door een andere kerk beroepen is, blijft de
kerkeraad, die hem ontsloeg, binnen de door de generale synode
bepaalde grenzen, verantwoordelijk voor de voorziening in het
onderhoud van hem en zijn gezin.
Artikel 18
1. Indien de kerkeraad en de classis, met de medewerking en het
goedvinden van deputaten van de particuliere synode, oordelen,
dat een dienaar des Woords, zonder dat er goede grond is voor het
verlenen van emeritaat of voor het oefenen van kerkelijke tucht,
de bekwaamheid mist om enige gemeente met stichting te dienen,
zal een volledig ontslag uit de dienst in de kerken slechts
kunnen volgen, wanneer de particuliere synode met een meerderheid
van tenminste twee derde der uitgebracht stemmen dat oordeel
bevestigd en, in geval van appèl, de generale synode deze
beslissing bekrachtigd heeft.
2. Ten behoeve van het onderhoud van de ontslagene en zijn gezin
zal ook hangende het appèl, de kerkeraad hem een uitkering doen
overeenkomstig een regeling, die bij de in lid 1 bedoelde
beslissing wordt vastgesteld.
Artikel 19
Het zal aan een dienaar des Woords niet vrijstaan zijn ambt neer te leggen. Hij kan slechts van zijn ambt ontheven worden, om zich tot een andere staat des levens te begeven, indien de kerkeraad, en de classis, met de medewerking en het goedvinden van de daartoe door de particuliere synode aangewezen deputaten, oordelen dat daarvoor bijzondere en gewichtige redenen aanwezig zijn.
Artikel 20
Een dienaar des Woords, die, met bewilliging van de kerkeraad en met goedkeuring van de classis en met de medewerking en het goedvinden van de daartoe door de particuliere synode aangewezen deputaten, een arbeid aanvaardt, die weliswaar een geestelijk karakter draagt en met de roeping tot de verkondiging van het evangelie in rechtstreeks verband staat, maar waardoor hij zijn taak in de gemeente niet langer kan verrichten, zal toch de eer en de naam van een dienaar behouden en ten aanzien van zijn ambtelijke positie aan de kerk, welke hij het laatst diende, verbonden blijven.
Artikel 21
Een dienaar des Woords, die door de generale synode of in overeenstemming met door haar goedgekeurde bepalingen geroepen wordt tot een zodanige arbeid in opdracht van of ten behoeve van de gezamenlijke kerken, die weliswaar een geestelijk karakter draagt en met de roeping tot de verkondiging van het evangelie in rechtstreeks verband staat, maar waardoor hij zijn taak in de gemeente niet langer kan verrichten, zal geacht worden in dienst te staan van de gezamenlijke kerken en als zodanig de eer en de naam van een dienaar behouden.
Artikel 22
1. Indien een dienaar des Woords tenminste veertig jaar zijn ambt
vervuld heeft dan wel de zeventigjarige leeftijd bereikt heeft,
of door ziekte of invaliditeit niet langer in staat is zijn taak
te verrichten, en hij of zijn kerkeraad een aanvrage bij de
classis indient zal hij, overeenkomstig de door de generale
synode vastgestelde bepalingen, door de classis met de
medewerking en het goedvinden van de daartoe door de particuliere
synode aangewezen deputaten emeritus verklaard worden en als
zodanig de eer en de naam van een dienaar behouden.
2. De kerk waaraan hij verbonden is, zal, overeenkomstig de door
de generale synode vastgestelde bepalingen, in zijn onderhoud
blijven voorzien en na zijn overlijden ook in het onderhoud van
de door hem nagelaten weduwe en wezen.
3. Het in lid 2 bepaalde geldt eveneens voor het onderhoud van de
weduwe en wezen van een dienaar des Woords, die vóór het
verkrijgen van zijn emeritaat is overleden.