Hoofdstuk II
1. Zolang een dienaar des Woords aan de gemeente, waarin hij
beroepen is, verbonden is, zal zij in het onderhoud van hem en
zijn gezin voorzien en zich van deze plicht niet ontslagen mogen
rekenen, indien de dienaar des Woords, wegens ziekte of om een
andere wettige reden, zijn werk tijdelijk niet kan
verrichten.
2. Indien anderen dan de kerkeraad van de gemeente, waarin een
dienaar des Woords beroepen is, mede de verantwoordelijkheid
dragen voor de werkzaamheden, welke hem opgedragen zijn, kan met
zijn bewilliging, geheel of gedeeltelijk op een andere dan de in
lid 1 bedoelde wijze in het onderhoud van hem en zijn gezin
worden voorzien.