De leden van de provinciale kerkvoogdijcommissies worden voor het
tijdvak van 1951-1954 vóór 15 April 1951 door de provinciale
kerkvergadering benoemd en wel
twee leden naar vrije keuze;
vier leden op een enkelvoudige voordracht, opgesteld in gemeen
overleg tussen het provinciale college van toezicht en het
provinciale afdelingsbestuur van de vereniging van
kerkvoogdijen;
één lid op een enkelvoudige voordracht, opgesteld in gemeen
overleg tussen het algemeen college van toezicht en het
hoofdbestuur van de vereniging van kerkvoogdijen.