§ 76. De Generale Synode (I). Haar naam en tijd van samenkomst.

De breedste vergadering van de Gereformeerde kerken is de Generale of Nationale Synode. Deze dubbele naam geeft aanleiding om den aard dezer bijeenkomst nader te ontleden.

Generaal in den volsten zin des woords zou alleen zulk een synode kunnen heeten, waarin de geheele georganiseerde christenheid zich vertoont. Zoo definieert ook Hefele 4) en andere Roomsche en Grieksch-Katholieke geleerden het begrip „algemeen concilie” als de vergadering van bisschoppen en andere vertegenwoordigers van alle christelijke provinciën. Doch in dezen zin kan van een generale synode niet meer worden gesproken, dewijl de christelijke kerk reeds in de Middeleeuwen uiteenviel in twee groote deelen: de Oostersche en de Westersche Kerk, en daarnaast nog vele andere kleinere of grootere kerken of secten zich organiseerden. En sedert met de Reformatie der zestiende eeuw vele kerken den band met het pausdom verbraken, trad er niet alleen een scheiding in tusschen Gereformeerden en Lutherschen, maar vormden zich in de verschillende landen zelfstandige kerken, zoodat er sinds de Hervorming geen Generale Synode in den zin van oecumenische synode


4) Conciliengeschichte I, S. 3.

|197|

is gehouden, hoewel vergaderingen, waar kerken van meer dan eene natie bijeen waren, niet ontbreken.

Een Generale Synode, waarheen de kerken van ééne belijdenis — waar ter wereld ook — hare afgevaardigden hadden gezonden, is het ideaal van de Gereformeerde kerken geweest. Zij beschouwden de kerk niet beperkt tot één land en één volk, maar zij hebben steeds bedoeld de zuiverste en de edelste openbaring van de bruid Christi op aarde te wezen. Calvijn heeft op grond van de H. Schrift de eenheid der kerk zoo sterk geaccentueerd, allereerst omdat de geloovigen in Christus één lichaam zijn, en voorts omdat zij, door eenzelfden geest Gods levendgemaakt, tot eenzelfde erfenis des eeuwigen levens, en tot de gemeenschap der heiligen geroepen zijn. En onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis zegt (Art. 27): „Ook mede is deze heilige kerk niet gelegen, gebonden of bepaald in eene zekere plaats, of aan zekere personen, maar zij is verspreid en verstrooid door de geheele wereld; nochtans tezamengevoegd en vereenigd zijnde met hart en wil in eenzelfden Geest, door de kracht des geloofs.” Uit kracht van deze belijdenis konden de Gereformeerden niet anders dan trachten overal de beginselen, die zij de ware achtten, te verbreiden, en de eenheid te zoeken van al de Gereformeerde belijders. Vandaar ook de rustelooze pogingen van Calvijn, à Lasco en anderen om één grooten rijksdag van het koninkrijk Gods op aarde samen te roepen. Vandaar ook dat de kerken behoefte gevoelden, om elkander hare belijdenissen mede te deelen en te onderteekenen. In 1581 is er, volgens de Corte Memoriën 1), sprake geweest van de bijeenroeping van eene synodus oecumenica, maar zij kwam niet tot stand.

De Gereformeerden gingen uit van de gedachte, dat de kerk zich openbaarde overal waar het Woord Gods werd verkondigd en de dienst Gods werd geoefend. Omdat deze kerk niet in haar geheel gereformeerd was, kon zij niet overal de Gereformeerde kerk genoemd worden. Maar als in een land of in een deel des lands de kerk tot reformatie gekomen was, rustte men niet tot dat ook het licht der hervorming in andere landen was opgegaan. En zoo leefde als vanzelf bij de Gereformeerden als ideaal een gereformeerde kerk in alle landen, en eene Generale Synode van de kerken in heel de wereld. Maar toen men meer en meer het onbereikbare van dit ideaal begon in te zien, en de gedachte der landskerk al meer naar voren trad, werd het van lieverlede gewoonte 2) om wanneer men van eene Generale Synode sprak, de beteekenis van dat woord „generaal” te beperken, zoodat feitelijk „nationaal” en „generaal” promiscue werden gebruikt. Reeds in de dagen van de Emder


1) Rutgers, Acta, bl. 363.
2) Dr B. van Meer, De Synode van Emden, bl. 178.

|198|

synode werd generaal in den meer beperkten zin van nationaal gebruikt. Immers uit Cap. IV en Art. 9 van de Acta der synode blijkt, dat volgens het oordeel der broederen te Emden een Generale Synode was een algemeyne versamelinghe aller Nederlantsche kercken (conventus omnium Ecclesiarum Belgicarum). De afgevaardigden van de verschillende Nederlandsche gemeenten, die in Duitschland, Engeland en in de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden waren, zouden samen vormen de algemeene (generale) synode. En noemde men te Emden (1571, c. 4) en te Dordrecht (1574, vr. 24) zulk eene synode van de kerken der Nederlandsche natie generale synode, in Dordrecht (1578) en later sprak men van een generale of nationale synode. In den regel beteekent dan ook de uitdrukking generale synode in de oude kerkenordeningen hetzelfde als nationale synode. Doch wordt het woord nationaal gebruikt in tegenstelling met provinciaal, het woord generaal staat tegenover particulier.

Een nog breedere vergadering van kerken dan die van een bepaald land kon men na de Reformatie, in het bijzonder toen de kerken in een bepaald land op zich zelve waren aangewezen, en in den regel nauw verbonden waren aan de landsoverheid, niet bij elkander krijgen. Dit is ook niet zoo noodig, vooral wanneer er over en weder correspondentie gehouden wordt. De groote synode van Dordrecht heeft eenigermate het karakter gedragen van eene algemeene synode aller Gereformeerde kerken 1). Immers godgeleerden uit onderscheidene landen hebben deze synode bijgewoond, en hebben aan haar een bijzonderen luister bijgezet. Omdat op deze synode beslist zou worden over gewichtige leerkwesties, werden de Gereformeerde kerken in alle landen uitgenoodigd, afgevaardigden te zenden, en werd aan de buitenlandsche afgevaardigden in de leergeschillen niet alleen adviseerende, maar ook beslissende stem gegeven. Het was de bedoeling van de Staten bij die uitnoodiging, dat met de hulp der buitenlandsche theologen een uitspraak zou gedaan worden over de geschilpunten met de Remonstranten, maar niet opdat door hen mede een beslissing zou genomen worden over de verschillende gravamina, die uit den boezem der kerken naar de Generale Synode werden gezonden. „En zoo goed hebben de uitheemsche theologen dit zelf ingezien, dat toen de praeses, tijdens het wachten op de kornst der Remonstranten, vast enkele dezer gravamina ter tafel bracht, door hen, hoewel in beleefden vorm, werd te kennen gegeven, dat zij over die punten wel adviseeren wilden, maar dat de Nederlandsche afgevaar­digden alleen te beslissen hadden” 2). Het is dan ook geheel in de orde


1) Dr A. Kuyper, Revisie der revisielegende, bl. 121.
2) Dr H.H. Kuyper, Postacta, bl. 95.

|199|

geweest, dat, toen de zaak der Remonstranten veroordeeld was, de buitenlanders vertrokken, en de synode zich transformeerde in eene Nationale Synode.

Omtrent den tijd, wanneer een Nationale Synode moet worden gehouden, handelen de verschillende Gereformeerde kerken niet gelijk. De Presbyteriaansche kerken in Schotland en in Amerika, en de Gereformeerde kerken in Hongarije, Zevenbergen en Frankrijk vergaderen jaarlijks, de Chr. Gereformeerde kerk in Noord-Amerika vergadert om de twee jaren, terwijl in de Gereformeerde kerken in Nederland de be­paling geldt, dat de Nationale Synode in den regel om de drie jaren gehouden wordt (Art. 50). Te Wezel achtte men het wenschelijk, dat de synode jaarlijks (c. VIII. 19) bijeenkwam; te Emden (Art. 9) besloot men dat alle twee jaren eens eene algemeene verzameling van alle Nederlandsche kerken zou gehouden worden, terwijl in 1578 (c. II. 30) werd bepaald, dat „de Generale of Nationale Synode gewoonlijk alle drie jaren zal gehouden worden”. Dienovereenkomstig kwamen de kerken in 1581 in Generale Synode te Middelburg bijeen. De kerken konden evenwel voor het vervolg niet naar deze bepaling leven, omdat zij afhankelijk waren van de overheid. Eerst in 1586 gaf Leicester verlof tot het houden van eene Nationale Synode, en daarna konden de Nederlandsche kerken eerst in 1618 in Synode samenkomen, wijl de Staten geen verlof wilden geven. En na dien tijd ontvingen de Gereformeerde kerken tijdens de republiek nooit weder verlof van de Staten, omdat deze vreesden voor den invloed der kerken.

De geschiedenis van de Nationale Synoden in Nederland is dus verre van verheffend. De band, waarmede de Gereformeerde kerken aan de overheid gekoppeld waren, bleek een onnatuurlijke boei. De zucht om volkskerk te zijn heeft droeve gevolgen gehad. Sedert 1618 is in geen twee eeuwen weder eene Nationale Synode samengeroepen. In 1621 werd op de particuliere synode van Rotterdam (Art. 32) besloten, een verzoek te richten tot de H.M. Heeren Staten om consent voor het houden van eene Nationale Synode, maar de synodale classis van Dordrecht moest het volgende jaar op de synode van Gorinchem (Art. 10) rapporteeren, dat op hun verzoek aan de Staten „tot noch toe geen ander apostille gevolcht was, als dat de hoochgemelte heeren tselve hielden in bedencken”. Telken jare werd het verzoek herhaald, totdat de kerken moede werden langer bij de overheid aan te dringen en zich vergenoegden met hunne particuliere synoden en de correspondentie tusschen de particuliere synoden der onderscheidene gewesten.

Die correspondentie tusschen de verschillende provinciën was voor het kerkelijke leven van het hoogste gewicht. De kerk vond hierin een middel om aan het ontbreken van een Nationale Synode tegemoet te

|200|

komen. Over en weer werden door de particuliere synoden naar elkanders vergaderingen afgevaardigden gezonden. Deze correspondenten kregen soms de opdracht of het verzoek van de synode, waarop zij aanwezig waren, om in hunne synode een en ander aan de orde te stellen. Ook konden de correspondenten mededeelen wat op eigen synode over bepaalde onderwerpen geoordeeld of besloten was. Voorts deden zij verslag van de vergaderingen, die zij hadden bijgewoond. Zoo bleef er een band tusschen de kerken der verschillende provinciën, en werd de eenheid van handelen bevorderd. Ook zijn er bijeenkomsten van correspondenten der verschillende particuliere synoden gehouden, waarin onderwerpen, voor geheel de kerk van belang, werden besproken, doch waarin geen besluiten genomen werden. Maar deze vergaderingen hadden soms dit resultaat, dat zij aanleiding werden tot het doen van voorstellen op de verschillende particuliere synoden. Voor de kennis van het kerkelijke leven zijn daarom de particuliere synoden van zeer groot belang.

In de Gereformeerde kerken in Nederland wordt de regel gevolgd, door Art. 50 der kerkenordening aangegeven. In de Chr. Gereformeerde kerk heeft men een enkele maal om de twee jaren vergaderd, namelijk in 1875, 1877 en 1879, doch de synode van Dordrecht (1879, Art. 161) besloot tot den ouden regel terug te keeren, omdat „het prestige der Synode niet had gewonnen bij haar spoedigen terugkeer, en de ervaring ook aangaande den arbeid niet pleit voor het besluit om elke twee jaar te vergaderen”. Toch zijn er sedert bezwaren ingebracht tegen den regel. Er is gevraagd: Is de tijd tusschen de eene en de andere synode niet wat lang? Worden de werkzaamheden op de synode op deze wijze, met name voor de zending, niet wat opeengehoopt? Krijgen de deputaten der synode niet wat veel macht? Bovendien hebben de kerken in bijzondere gevallen geen mond om zich te uiten. Vele zaken kunnen in den tijd tusschen de eene en de andere synode niet worden afgehandeld, terwijl in allerlei kwesties, die aan de orde komen, de kerken zich niet kunnen uitspreken, en daardoor gevaar loopen zich te isoleeren en te vereenzamen.

Met het oog op deze bezwaren, die niet zonder beteekenis zijn, zou het overweging verdienen om telken jare of om de twee jaren een Generale Synode te houden. De bepaling in de kerkenordening, dat de algemeene synode in den regel om de drie jaren gehouden zal worden, is uit eene practische overweging te verklaren. De oude kerk volgde reeds den regel van jaarlijksche synoden. De beroemde synode van Hippo (393) bepaalde, dat jaarlijks den 23 Augustus een algemeen concilie voor de provincie Africa zou worden gehouden. Doch wijl er bezwaren rezen in latere jaren, omdat het voor vele bisschoppen moeilijk was jaarlijks een concilie te Carthago bij te wonen, besloot de elfde

|201|

synode van Carthago in 407, dat, wanneer het houden van eene synode telken jare voor de bisschoppen te lastig was, er slechts eene synode voor geheel Africa zou worden gehouden, wanneer dit noodig was 1). De regel was dus, dat jaarlijks eene algemeene synode zou gehouden worden. Maar terwille van allerlei bezwaren werd goedgevonden, de synode te houden, wanneer de behoefte gevoeld werd. Zoo spreekt ook Voetius 2). Hij spreekt van de wenschelijkheid om geregelde synoden jaarlijks in elke natie te houden. „Indien zij echter wegens bepaalde moeilijkheden jaarlijks niet kunnen gehouden worden, dat zij dan om het andere jaar of tenminste alle drie jaren worden gehouden, gelijk dit vastgesteld is in de nationale synoden der Nederlandsche kerken”. Wanneer er dus geen overwegende bezwaren waren, achtte Voetius het houden van een jaarlijksche algemeene synode aanbevelenswaardig. In de 16e eeuw, toen de bepaling van „alle drie jaren” werd vastgesteld, waren er metterdaad groote bezwaren tegen een jaarlijksche Generale Synode. De afstanden waren voor dien tijd in ons land, met het oog op de gebrekkige reisgelegenheden en de gevaren van den oorlog, groot. Voor vele predikanten en ouderlingen was het bezwaarlijk, zoo langen tijd van huis te zijn. En nadat het gevaar van de vervolgingen en van den oorlog voorbij was, mengde zich de overheid in de kerkelijke aangelegenheden, en zag er een gevaar in, dat de kerken zich als een macht in den staat te sterk organiseeren zouden.

Dr A. Kuyper was van oordeel, dat „het om de drie jaren synode houden in de meeste opzichten schadelijk is”. Het spaart tijd en geld. Immers een jaarlijksche synode zou licht binnen twee weken gereed zijn. De onkosten voor de synode zelve, voor de vergaderingen van deputaten ter voorbereiding van allerlei rapporten, voor drukwerk, enz. zou uitteraard voor een jaarlijksche synode geringer zijn, maar wanneer men de reiskosten en andere kosten bijeentelt, zou het telken jare houden eener synode aanmerkelijk duurder uitkomen dan een synode om de drie jaren. En wat de tijd aangaat zou een jaarlijksche synode, die een of twee weken bijeen was, ongetwijfeld — over drie achtereenvolgende jaren berekend — meer tijd kosten dan ééne synode in drie jaren. En het derde voordeel is, dat het rust geeft en de kerkelijke processen intoomt. Wanneer bijzonder ingrijpende kwesties aan de orde zijn, is het leven der kerk in het laatste jaar voor eene synode wel eens zeer be­wogen. Wanneer echter de synode vergaderd heeft en eene beslissing heeft genomen, komt er eene periode, waarin de besluiten bezinken kunnen, en treedt een nieuwe toestand in, overmits men voorloopig toch


1) Hefele, Conciliengeschichte II, S. 60 en 100.
2) Pol. Eccl. IV. 234.

|202|

niets aan het besluit veranderen kan. Hierbij komt dat bij het jaarlijksch houden eener synode licht allerlei zaken in appèl ter tafel gebracht worden, die niet tot de synode gebracht worden, wanneer eerst over twee of drie jaren zulk een kerkelijk proces tot eene beslissing kan gebracht worden. De tijd doet menige veete of geschil uitslijten, zoodat de klager het niet noodig of wenschelijk acht zijn bezwaar zoo lang vol te houden. Voorts is het geen denkbeeldig voordeel, dat bij een driejaarlijksche synode de particuliere synoden van meer beteekenis zijn.

Maar hiertegenover pleit voor een jaarlijksche Generale Synode: 1º het voorbeeld van de meeste kerken; 2º De inniger werking van het kerkverband, als de kerken elkander geregeld telken jare ontmoeten door hare afgevaardigden. In allerlei kwesties, die den tijd bewegen, en die ook in het leven der kerk inwerken, kunnen de kerken zelve zich uitspreken, terwijl in vele gevallen de kerken geen mond hebben om haar oordeel in onderscheidene zaken te bepalen; 3º Het gevaar wordt vermeden dat de synodale deputaten te veel macht verkrijgen, daar zij in vele gevallen bij een synode om de drie jaren een zelfstandige beslissing moeten nemen; 4º Het voorkomen, dat om de drie jaren allerlei quaesties zich ophoopen, en daardoor bewerkt wordt, dat onderscheidene kwesties in overhaasting worden afgedaan; 5º Het bevorderen van een betere rechtsbedeeling. In alle classen en provinciën zal bij het houden van een jaarlijksche synode een meer gelijke wijze van behandeling en toepassing van het recht plaats grijpen, terwijl moeilijke gevallen spoediger en beter tot een oplossing kunnen gebracht worden; 6º Meerdere zekerheid voor de uitvoering der synodale besluiten; 7º Meerdere vastheid van gang voor wat de gezamenlijke kerken verrichten inzake de zending en het theologisch onderwijs; 8º Een betere vertegenwoordiging bij de buitenlandsche kerken. Thans moet al te veel worden overgelaten aan de synodale deputaten, die licht of teveel naar eigen inzicht handelen, of wegens het ontbreken van een bepaald mandaat niet handelend kunnen optreden.


Bouwman, H. (1934)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 48
Kerkorde GKN (1905) Art. 50