Prediktijden.

Art. LXIV. Alzoo de avondgebeden in vele plaatsen vruchtbaar bevonden worden, zoo zal in ’t gebruik derzelve elke kerk volgen ’t gene zij acht tot hare meeste stichting te dienen. Doch wanneer men ze begeeren zoude weg te nemen, zal dit niet zonder ’t oordeel der Classe geschieden, (mitsgaders de overheid, de Gereformeerde Religie toegedaan).

Art. 64 handelt over de avondgebeden, dus over de dienst des Woords.
Het laatste gedeelte, de bepaling omtrent de overheid, is natuurlijk feitelijk vervallen, door de veranderde verhouding tusschen overheid en kerk, toen op ’t laatst der vorige eeuw de band tusschen overheid en kerk los raakte.
Over de inhoud van dit artikel is sedert 1574 voortdurend gehandeld.
Voor de vrijheid, in de kerken in de verstrooiing en in de kruiskerken kon natuurlijk van avondgebeden geen sprake zijn. De quaestie kwam het eerst op in Holland, toen de vrijheid kwam.
Reeds in 1574 was er over die quaestie een gravamen uit de classe Brielle: of men in alle kerken avondgebeden zal houden of niet? De quaestie kwam op omdat in de Roomsche kerk de avondgebeden als vesperdienst altijd werden gevierd. Toen in 1572 een aantal kerken gereformeerd werd, waren zij gewoon aan vesperdienst, waar in ieder geval een deel der gemeente was. Daar een aantal menschen dit in stand wilde houden, kwam nu de vraag op of men ook elke avond de kerkdeuren niet zou openzetten voor een korte dienst, om eenvoudig een openlijk gebed te doen plaats hebben.
In art. 51 heeft de synode van 1574 een gedetailleerd en gemotiveerd besluit genomen. Waar ze niet zijn, dus waar ze afgeschaft zijn, moet men ze niet invoeren, en waar men in plaats van den vesper een avondgebed had ingesteld zal men dit zoo voorzichtig en stil mogelijk afschaffen.
Men moest dus de menschen niet voor ’t hoofd stooten en afstooten van de Geref. kerken. Drie redenen werden er bij gevoegd.
1. Opdat men de gewone predicaties des te naarstiger bezoeke. De menschen zouden licht meenen, dat ’t genoeg was als ze elken avond zoo’n kwartiertje in de kerk waren.
2. De huisgodsdienst moet onderhouden worden. Elke huisvader is ook verplicht met zijne kinderen ’s avonds te bidden. Sommigen, vroeger Roomsch, deden het nooit!
3. Opdat de algemeene gebeden op de Vastendagen des te vuriger en solemnelijker zouden gehouden worden. Ze mochten niet in de schaduw gesteld. Het klinkt anders misschien vreemd dat een Geref. synode zich tegen gebeden verklaarde.

|274|

Het ligt zeker niet op de lijn der Methodisten die kracht zoeken in het buitengewone. Maar de Gereformeerden zochten hun kracht in de gewone predicaties, in de gewonen dienst des Woords, in de gewone huisgodsdienstoefeningen, in de gewone vast- en biddagen, en ze schoven in de kerk niet het buitengewone op den voorgrond. Bovendien trekt het buitengewone van het gewone af. Dit was het beginsel in dit artikel.
Er kwamen nog wel andere, practische redenen bij, die ook Voetius noemt, bijv. dat het zeer moeielijk is de gemeente, vooral in groote plaatsen, iederen avond bijeen te brengen.
Doch de hoofdreden is als bovengenoemd.
Op de synode van 1578 werd de vraag weer behandeld en een gelijk besluit genomen. Art 57. Waar het gebruik der avondgebeden is, zal het gedragen worden. Maar op huisgodsdienst komt ’t meest aan, die mag niet veronachtzaamd. Ook mocht het gebed dan niet op den achtergrond geschoven worden door een predicatie. Dit was het groote euvel, waaraan de bidstonden altijd gevaar loopen te gaan lijden. De predikanten zullen daarom meer kracht zetten op het gebed dan op de predicatie. De predikant las dan gewoonlijk een hoofdstuk, spoedig werd dit verklaard, zelfs uitvoerig, en zoo ontstond ’t gewone euvel, dat het meer predicatie was dan bidstond.
Maar daar ze nog niet ingevoerd zijn, zal men ze niet lichtelijk toelaten, ten ware in tijden van gemeene nooden.
Tenzij dus in buitengewone tijden van algemeene nooden. Uit het artikel blijkt ook, dat er kerken waren, waar niet op alle avonden van de week avondgebeden gehouden werden.
Het afschaffen gaf blijkbaar op sommige plaatsen groote moeielijkheid; daarom werd tot voorzichtigheid aangeraden, en was het advies der classe noodig, opdat niets overhaast geschiede.
Op de synode van 1581 werd een bepaling genomen, waaruit blijkt, hoe men zeker op sommige plaatsen zeer sterk aan die avondgebeden gehecht was. Art. 47. De kerken, in dewelke ‘t gebruik der avondgebeden is, zullen dezelve mogen houden, maar daar ze nog niet zijn, zal men ze nog niet inlaten, ten ware in tijden van gemeene nood, etc. In 1586 werd de bepaling geredigeerd zooals ze nu is.
Daaruit blijkt bij de kerken een zekere verandering der meening op ’t stuk der avondgebeden. Men begon er toen toch wel eenig nut in te zien. Ze waren stichtelijk bevonden. Men hield ze zeker niet meer allen dag, maar op enkele dagen in de week. Zoo in vele plaatsen, b.v. in Rotterdam en Vlissingen op Zondag.
Die avonddiensten werden vroeger nooit op Zondag gehouden. Maar in Rotterdam en Vlissingen is dit tot nu toe zoo gebleven, dat men dat avondgebed op Zondagavond stelde. Het wordt dan ook nog Avondgebed genoemd. Het was dan dienst, en duurde langer dan een half uur. In de practijk is het dus een gewone preek geworden. Voor de practijk heeft dit artikel veel van zijn waarde en belang verloren, omdat de avondgebeden nergens meer in gebruik zijn.

|275|

Het nut en de hoofdzaak is alleen, dat in ’t gewone de kracht zit en dat men niet in ’t buitengewone de kracht moet zoeken tot opwekking der menschen.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 64
Kerkorde GKN (1892) Art. 64