Correspondentie.

Art. XLVIII. Het zal aan elke synode vrijstaan correspondentie te verzoeken en te houden met hare genabuurde synode of synoden, in zulke forme, als zij meest profijtelijk achten zullen voor de gemeene stichting.

Artikel 48 handelt over de Correspondentie.
Onder correspondentie, waarvan hier sprake is, wordt verstaan het zenden van één of twee deputaten van de eene provinciale synode naar de andere, om de vergadering van de andere bij te wonen om des gevraagd zijnde, daar ook te adviseeren en terugkomende rapport aan de committeerende synode te brengen. De correspondentie hier bedoeld, bevat dus juist, wat in het woord ligt opgesloten: het onderhouden van betrekkingen, het op de hoogte

|178|

blijven van elkanders toestanden en handelingen.
Hiervan is in de 16e eeuw in onze kerken nog geen sprake geweest.
De gedachte om in een particuliere synode een deputaat te benoemen om een eerstvolgende synode van een genabuurde provincie te gaan bijwonen (als die ’t tenminste goed vond) is ’t eerst in 1600 op de Zuid-Hollandsche synode uitgesproken.
Vroeger kon ze moeilijk uitgesproken. Immers de correspondentie bestond van den aanvang inderdaad en op veel betere wijze in het feit, dat er generale synoden bijeenkwamen. Daarvoor komt juist de generale synode bijeen om de algemeene belangen aller kerken te behartigen. Zoolang er dus geregeld generale synoden gehouden werden, was er behoefte aan een andere correspondentie, die gebrekkiger was. Aan ’t eerste had men volkomen genoeg. Men bleef zoo ’t best op de hoogte, hielp elkander in ’t handhaven van de zuivere leer en tucht en gaf elkander raad.
Intusschen na 1586 heeft ’t samenkomen van de generale synode groote moeilijkheden ondervonden. Reeds in 1586 was ’t twee jaar te laat en had deze synode in 1584 moeten gehouden zijn, want ze kwam om de 3 jaren bijeen. Toch hoopte men op beter. Doch na Leycesters vertrek ging het nog moeilijker, vooral Holland en Utrecht waren er sterk tegen. Onder Oldebarneveld werd ’t provincialisme sterk gedreven. Men moest zooveel mogelijk op dit standpunt voorkomen, dat er meer gecentraliseerde macht en gezag kwam, ook op kerkelijk terrein. Iedere provincie moest souverein op zich zelf zijn. De politiek van Oldebarneveld bracht mede, dat men tegen een generale synode was. Niet één kerkverband, maar provinciale kerken wilde hij hebben, waarvan de plaatselijke kerken onderdeelen waren, b.v. een kerk van Holland, een kerk van Utrecht, etc. Deden alle kerken samen, dan was een provinciale overheid er niet tegen opgewassen.
Toen dit 14 jaren geduurd had, merkte men de schadelijke gevolgen van dit uitblijven van de generale synode en alle correspondentie bleef niet uit. Men wist niets meer van elkander af. Er was gevaar om ook in de leer tenslotte tegenover elkander te komen staan.
Een generale synode had weinig kans van te kunnen samenkomen.
De Zuid-Hollandsche synode bedacht er toen een expedient op in de benoeming van deputaten. Andere synoden spraken er ook over. Tenslotte kwam op de Dordtsche synode van 1619 een gravamen in van onderscheiden provinciën. Na advies van deputaten en professoren is in de 159ste sessie besloten, dat zulke correspondentie zou gehouden worden, is dit artikel gemaakt en in de kerkorde ingelascht.
In de ervaring der laatste jaren (32) lag voor dit artikel voldoende reden en motief. Daarom is het nu eerst in de kerkorde opgenomen, hoewel de gedachte dus veel vroeger is opgekomen.
Die reden ligt dan ook voor de hand. Men was bang, dat een generale synode ook in het vervolg wel eens moeilijkheden zou kunnen ondervinden. Toch is niet aanstonds dit artikel overal geëffectueerd. Bij de Overheid waren bezwaren. De Staten waren er niet erg voor. Toch hebben ze toegegeven, eerst in Holland, daarna ook in andere provinciën, ofschoon niet in alle.

|179|

Het is toegegeven en geëffectueerd in de provinciën en tusschen de particuliere synoden van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Friesland en Zeeland, ofschoon het in Zeeland niet kon worden uitgevoerd, omdat daar geen provinciale synoden mochten gehouden worden. Dit vervalt dus eigenlijk.
Sedert dien tijd waren er op die synoden altijd correspondenten. Soms één, doorgaans waren er twee deputaten tegenwoordig. Ze werden benoemd voor den tijd van één jaar. Hun taak was dan om de andere synoden te gaan bijwonen, waarvoor zij gedeputeerd waren, daar mededeelingen te doen uit hunne provincie, desgevraagd advies te geven en rapport van de synode terug te brengen. Dit laatste geschiedde dan, doordat zij afschrift van de acta meebrachten. Nog veel exemplaren zijn daarvan in de archieven. Zoo zijn in elk provinciaal archief vele acta bewaard, ook waar het origineel weg was.
Op die wijs is het niet-houden van generale synoden eenigszins vergoed.
In de 18e eeuw zijn zoo vele generale zaken behandeld en afgedaan. B.v. in ’t begin van de 18e eeuw was te Zwolle een Pantheistische predikant. De gewone weg ware een generale synode geweest, nu werden er door correspondentie eensluidende besluiten genomen en de zaak afgedaan. Op dezelfde wijze werd in 1771 de nieuwe Psalmberijming ingevoerd. En zoo ging het met vele andere generale zaken.
Intusschen bleef het niet anders dan een surrogaat en zeer gebrekkig. Een generale synode is het eigenlijke.
Daarom is tegenwoordig voor het artikel feitelijk alle reden vervallen, nu er weer geregeld generale synoden kunnen en worden gehouden. Waar nu nog zulke deputaten benoemd worden, is het niet anders dan een overtollig goed werk. Het is dan niets dan schaal en larve en heeft dan geen raison d’être. Nu is het alleen een soort van beleefdheid, die slechts onnoodig de predikant van tijd berooft en dus meer kwaad dan goed doet. De predikanten, die gaan verzuimen er hun dienstwerk door.
Ook wel had men in de 17e eeuw hier en daar classicale correspondentie, b.v. in Utrecht. Ook hier geschiedde het om dezelfde reden, nl. voor het geval, dat de Overheid een provinciale synode verbood, want de Overheid stond soms in den weg aan de bijeenroeping daarvan. In Zeeland waren ze zelfs door de Overheid verboden. Is er gelegenheid voor prov. synode, dan is classicale correspondentie niet noodig. Soms is er wel correspondentie tusschen twee classen noodig en gewenscht. Dan is ’t dus wel goed maar alleen voor speciale gevallen.
Er kunnen wel zaken zijn, die door correspondentie kunnen afgedaan, b.v. het grensregeling prepareeren ter goedkeuring op een provinciale synode, of voor provincies op een generale synode. Die moeten dan alleen goedkeuring geven. Doch dit zijn buitengewone gevallen. Daarop ziet het artikel echter niet, want het artikel bedoelt regel.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 48
Kerkorde GKN (1892) Art. 48