Ordinantie voor het opzicht.

 

IV. Het opzicht over de dienst des Woords en de catechese.

Artikel 17.

Bijzondere bepalingen.

De dienaar des Woords, die naar het bepaalde van het negende of tiende lid van art. 16 dezer ordinantie ingevolge het verzoek of besluit der synode van zijn ambt ontheven is, heeft nadien wat zijn aanvangstraktement betreft ten laste van zijn laatste gemeente, zonodig met steun uit de algemene middelen der Kerk en overigens ten laste van de kas voor de predikantstraktementen, of, zo hij geen predikant voor gewone werkzaamheden is, ten laste van het orgaan van hetwelk hij zijn bezoldiging ontving, nog gedurende zes en dertig volle maanden aanspraak op een bedrag, gelijk aan 2/3 van de aan zijn standplaats of functie verbonden inkomsten, verminderd met 2/3 deel van de inkomsten, welke hij in die tijd uit arbeid geniet; terwijl gedurende die tijd de aanspraken op emeritaats-, weduwen- en wezenpensioen, voor zover deze ten laste van de Kerk of haar gemeenten komen, tegen betaling door hem van de uit dien hoofde verschuldigde premiën en bijdragen in stand blijven.