VI
Genève was een stad, haar kerkinrichting kon daardoor eigenlijk nog alleen presbyteriaal zijn. 60 In landen waar de reformatie zich onder Calvijns invloed ontwikkelde, organiseerden de kerken zich bij voorkeur
60 Ofschoon het hierboven opgemerkte (vgl. aant. 58) de vraag doet opkomen of dit wel geheel juist is. Trouwens, afgezien van Genève, in hoeverre steunt de ‘gelijkheid’ van dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen (vgl. bv. art. 2, lid 2 en art. 129 van de herziene kerkorde van de Geref. Kerken in Nederland) op klassiek gereformeerde bronnen? F.L. Rutgers, Verklaring van de kerkordening van de nat. synode van Dordrecht 1618-1619 (uitg. J. de Jong), IV, Rotterdam 1918, blz. 160, zegt: ‘In dit artikel [art. 84 D.K.O.] wordt niet uitdrukkelijk de gelijkheid van dienaren, ouderlingen en diakenen uitgesproken, maar het ligt er toch in’. Dit laatste is echter de vraag. Vgl. behalve de oude franse en nederlandse kerkorden, die alleen spreken van geen heerschappijvoering van elk van de drie soorten ambtsdragers onderling, de kanttekening van de statenvertaling op 1 Tim. 3: 13 (de diakenen die wel gediend hebben verkrijgen zichzelf βαθμὸν καλὸν): ‘òf een goede achting en aanzien de Gods gemeente, òf ook een toegang tot meerdere en hoogere diensten; namelijk des ouderlingschaps, of van het leerambt, gelijk ook bij de ouden veel gebruikelijk is geweest’, en Synopsis purioris theologiae (editio H. Bavinck), Leiden 1881, p. 474: „In de tijden van de apostelen werden niet alleen de ouderlingen maar ook de diakenen zó aan de kerk Gods toegewijd, dat wanneer hun beproefdheid gezien was en hun ijver in het uitleggen van de geheimenissen des geloofs, zij ‘ad miniterium pastorale promoverentur’, 1 Tim. 3, 13”. Toen L. Oostendorp in 1964 aan de Vrije Universiteit promoveerde (op het proefschrift H.P. Scholte Leader of the Secession of 1834 and Founder of Pella, Franeker 1964) was hij bereid de stelling (13) te verdedigen: ‘The effort to grant equal honor to the three offices of the church cannot be supported from Scripture, the Creeds or the Liturgical Forms’. — Het behoort alweer tot de beperking die ik mij moest opleggen dat op de hier aangeroerde kwestie niet nader wordt ingegaan.
|18|
presbyteriaal-synodaal. 61 Van bisschoppen en bisschoppelijke kerken was men afkerig, de confessies en kerkorden ademen een anti-hiërarchische geest. 62 Alle herders hebben ‘mesme authorité et esgale puissance’, 63 geen kerk heeft ‘principauté ou domination’, ‘primatum seu dominationem’ 64 over een andere. De episkopè berust bij de kerkelijke vergaderingen. 65
Dit alles klinkt resoluut. Des te meer verrast het ons, dat de eerste gereformeerde kerkorde van Schotland The First Book of Discipline (1560), zich uitspreekt voor de aanstelling van ‘superintendents’. Bedoeld worden duidelijk bisschoppelijke figuren: ‘once admitted’ zal men het niet ‘without great causes and considerations’ vervangen. Zij hebben een eigen gemeente maar bovendien hebben zij tot taak de visitatie van een aantal andere kerken. En dit laatste kunnen zij beslist niet als bijzaak opvatten: in hun ‘chief kirk’ mogen zij niet langer verblijven dan drie of vier maanden, dan moeten zij weer op reis. En dat van hen geen vluchtige bezoeken worden verwacht, blijkt uit de, overigens negatieve, bepaling, dat zij in één plaats niet langer dan twintig dagen mogen visiteren. 66
In de Nederlanden volstonden de kerken aanvankelijk met elkáar te visiteren; 67 dit gebeurde in de classicale vergadering bij monde van de telkens wisselende praeses. 68 Maar in 1581 werd aan de synode van
61 K. Barth, Gotteserkenntnis und
Gottesdienst nach reformatorischer Lehre. 20 Vorlesungen
über das Schottische Bekenntnis von 1560, Zollikon 1938, S. 181:
‘Die reformierten Kirchen zeigen eine ausgesprochene Neigung zu
einer presbyterial-synodalen Verfassung’. Men denke aan
Frankrijk, Schotland en de Nederlanden.
De Gereformeerde kerk van Hongarije kende reeds in de zestiende
eeuw bisschoppen, behalve in het noordoostelijke district, dat
eerst in 1735 een bisschop kreeg. Tot dat jaar was dit district
door een college van senioren bestuurd. E. Révesz, J.S. Kováts,
L. Ravasz, Hungarian Protestantism, its past, present and
future, Budapest 1927, p. 6; M. Bucsay, Geschichte des
Protestantismus in Ungarn, Stuttgart 1959, S. 25, 31, 56,
(bes.) 71-73.
62 K. Barth, a.a.O., das., noemt het
‘bemerkenswert’ dat de schotse confessie zich in het geheel niet
over de kwestie episcopaal-presbyteriaal uitspreekt.
63 Conf. Gall., art. 30; Conf.
Belg., art. 31: ‘une mesme puissance et autorité (een zelfde
macht en autoriteit)’. De ned. belijdenisgeschriften
(uitg. J.N. Bakhuizen van den Brink), Amsterdam 1940, blz. 120
v.
64 Discipline ecclésiastique (F. Méjan,
Discipline de l’Église Réformée de France, Paris 1947,
p. 301, 241); de artikelen van de synode ‘tenu à la Vigne’
(Antwerpen, 1 mei 1564, art. 1 (Documenta reformatoria,
I, blz. 127); de acta van Emden 1571, art. 1 (F.L. Rutgers,
Acta van de ned. synoden der zestiende eeuw, Utrecht
1889, blz. 55).
65 Vgl. A.A. van Ruler, a.w., blz. 117.
66 The Confessions of Faith, Catechisms etc.,
p. 57 f.
67 H. Schokking, De leertucht in de gereformeerde
kerk van Nederland tusschen 1570 en 1620, Amsterdam 1902,
blz. 99; W.F. Dankbaar, De kerkvisitatie in de nederlandse
gereformeerde kerk in de 16de en 17de eeuw, NAKG, NS 38,
1952, blz. 39 v.
68 Vgl. F.L. Rutgers, a.w., blz. 386 (acta
Middelburg 1581, art. 30).
|19|
Middelburg de vraag voorgelegd, of het niet goed zou zijn ‘beneffens de Classicale vergaderingen oyck eenige iaerlicxe besoeckingen aen te stellen met sekere limitatie etc. oft insienders der kercken oft superintendenten, etc’. 69 De synode antwoordde: ‘Dat het onnodich ende zorghelick is’. 70 Een duidelijke afwijzing dus, kennelijk geboren uit vrees voor een nieuw soort pausdom. Maar op de volgende synode die van ’s-Gravenhage (1586), bleek die vrees niet of nauwelijks aanwezig. Daar viel het besluit, dat de classis ‘daer sulcx noot zijn sal, de vrijheyt hebben’ zal enige van haar dienaren van de ene classicale vergadering tot de andere te ‘authoriseren, om opsicht te nemen op de leere ende t’ leven der Predikanten ende den standt der Kercken onder die selve Classe sorterende’ en daarover op de eerstvolgende vergadering rapport uit te brengen (art. 40). 71
Het klinkt tòch allemaal nogal zuinig. Merkwaardig genoeg wordt in de door deze zelfde synode opgestelde ‘forma van de inspectie of visitatie bij den Classen’ 72 alsook in een brief die de synode naar alle classes deed uitgaan, de visitatie veel minder facultatief voorgesteld en aan de visitatoren veel meer armslag gegeven. In de ‘forma’ is sprake van ‘de inspectie welcke geordonneert is’ en niets wijst erop, dat men deze wil beperken tot die kerken waarin het duidelijk nodig is. Ook hier ziet de omschrijving van de taak van de ‘Inspectores’ er bisschoppelijk uit: zij moeten een all round onderzoek instellen naar de prediking van de dienaren, 73 naar de wijze waarop zij al hun ander ambtswerk verrichten en naar hun levenswandel. En geen woord leest men over een geautoriseerd worden van de ene classicale vergadering tot de andere, evenmin van een verplichting tot geregeld rapporteren. Treffen de inspecteurs bij de dienaar of bij andere kerkeraadsleden ‘eenige merkelyke fouten’ aan, dan moeten zij hen eerst ‘in het byzonder vermaanen tot betering, en daar toe alle hulpe bewyzen’.
69 F.L. Rutgers, a.w., blz. 418-419.
De vraag werd gesteld door ‘Zeelant, oost-vlaenderen, Engelant’.
De zaak was eerder reeds ter sprake gekomen op de provinciale
synode van Brugge 1579; deze had zich ten gunste van ‘opsienders’
uitgesproken. W.F. Dankbaar, a.a., blz. 40.
Een kort overzicht van de geschiedenis van het visitatorschap van
Middelburg 1581 tot Dordrecht 1618-’19 bij H.H. Kuyper, De
post-acta of nahandelingen van de nationale synode van Dordrecht
in 1618 en 1619 gehouden. Een historische studie,
Amsterdam-Pretoria, z.j. (1899), blz. 125 v.
70 F.L. Rutgers, a.w., blz. 440.
71 F.L. Rutgers, a.w., blz. 496.
72 F.L. Rutgers, a.w., blz. 506 v.
73 Terecht spreekt C.A. Tukker, De classis
Dordrecht van 1573 tot 1609. Bijdrage tot de kennis van in-
en extern leven van de gereformeerde kerk in de periode van haar
organisering, Leiden 1965, blz. 33, van ‘een opvallend grote
nadruk op het toezicht op de rechte prediking’. De visitatoren
moeten niet alleen op de ‘materien derzelve’ letten, maar ook op
de ‘maniere van leeren’.
|20|
Pas als dit niet helpt moeten zij de zaak voor de classicale vergadering brengen.
In de brief waarover ik sprak bericht de synode aan de classes, dat zij ’N. ende N.’ — voor elke classis dus twee andere personen — benoemd heeft, die er o.a. voor moeten zorgen ‘dat d’ Inspectie ofte visitatie inden 40 artijckel goet gevonden, int werck gesteld werde’. 74 Ook dit klinkt weinig vrijblijvend. Overigens kan men de indruk krijge, dat hier eerder synodale visitatoren van de classis dan classicale visitatoren van de kerken bedoeld zijn. Maar C.A. Tukker is er welhaast zeker van dat de synode van ’s-Gravenhage ook die laatsten heeft benoemd; in dat geval zouden de visitatoren helemáál niet ver van superintendenten afstaan. 75 Naderhand werden de visitatoren steeds door de classes benoemd, een verschuiving niet met een principiële maar een praktische achtergrond: een visitator moest zijn gebied kennen. 76
Het tij was in vijf jaar, 1581-’86, wel gekenterd. 77 En daarna bleef de visitator niet alleen gehandhaafd, maar verwierf hij zich, althans in de kerkorde, nog meer zelfstandigheid. In de kerkorde van Dordrecht 1618-’19 blijken alle restricties, die nog in artikel 40 van de haagse kerkorde voorkomen, verdwenen te zijn. Hier wordt, in artikel 44, bepaald dat de visitatie in àlle kerken àlle jaren zal worden gedaan en dat de classis de visitatoren zo lang kan continueren als haar dat goeddunkt, terwijl over een plicht tot rapporteren et geen woord wordt gerept. 78 Terecht heeft W.F. Dankbaar opgemerkt, dat de synode van Dordrecht hiermee ‘zij het ook gecamoufleerd, een goed eind in de richting van vaste inspectatoren en superintendenten’ is gegaan. 79
74 F.L. Rutgers, a.w., blz. 621.
75 C.A. Tukker, a.w., blz. 34 en aant. 128.
In elk geval blijkt uit de acta van de particuliere synode van
Gelderland, Arnhem, sept. 1593, dat in de nationale synode van
’s-Gravenhage 1586 ‘over die beide classes in Veluwsche quartiere
inspectores verordent sindt’, nl. Fontanus en Heiningus. J.
Reitsma-S.D. van Veen, Acta der provinciale en particuliere
synoden, gehouden in de noordelijke Nederlanden gedurende de
jaren 1572-1620, IV: Gelderland, Groningen 1895, blz. 39.
Fontanus is in het gelderse jarenlang als ‘inspecteur’ werkzaam
geweest. Zie Biogr. woordenboek van prot. godgeleerden in
Nederland, III, ’s-Gravenhage z.j., s.v. Fontanus, blz.
92.
76 Aldus C.A. Tukker, a.w., blz. 36.
77 C.A. Tukker, a.w., blz. 34.
78 Kerkelijk handboekje, blz. 237-238.
79 W.F. Dankbaar, a.a., blz. 41. Vgl. D.
Nauta (in zijn toelichting van art. 49 van de herziene kerkorde,
handelend over de visitatie, Het ouderlingenblad 39,
1961-’62, blz. 50) over art. 44 van de oude kerkorde: ‘In den
opzet van de oude kerkorde blijven de visitatoren, eenmaal
aangewezen, in functie, tenzij de classis redenen meent te hebben
hen door anderen te vervangen of zij zelf ontslag aanvragen en de
classis de door hen aangevoerde redenen daartoe mocht billijken.
Het valt, dunkt mij, niet te ontkennen, dat de met die regeling
gegeven min of meer ➝
|21|
Hoe is dit opkomen van superintendenten en visitatoren te verklaren? Eén van de factoren is ongetwijfeld gelegen geweest in de nood der tijden. Wat kon men in 1560 in Schotland, waar voor het hele land slechts twaalf bekwame predikanten beschikbaar waren, beter doen dan van de twaalf er zeven in de hoofdplaatsen stationeren en de overige vijf aanstellen als superintendenten? 80 In ons land was de toestand wel anders maar in tal van streken weinig beter. 81 Wat lag meer voor de hand dan herstel van de visitaties, hoewel ieder zich die moest herinneren als specifiek bisschoppelijk werk? ‘Hiërarchie, dat was onlijdelijk en gevaarlijk; maar de kerkelijke toestanden konden ook niet langer zoo geduld worden zonder andere gevaren’. 82 Om de hiërarchie te bezweren had men voor het presbyterianisme gekozen, 83 om de anarchie tegen te gaan ruimde men daarin een plaats in voor een episcopaal element. 84 De eerste ‘presbyterianen’ hebben blijkbaar voldoende vertrouwen gehad in de kracht en de flexibiliteit van hun presbyterianisme om dit aan te durven. 85
➝ zelfstandige positie van visitatoren het gevaar inhoudt
van het binnensluipen van een soort hiërarchische macht, die zij
zichzelf zouden willen aanmatigen’. Het nieuwe artikel 49
betekent volgens Nauta een verbetering, omdat z.i. dit gevaar
erdoor ‘radicaal afgesneden’ wordt.
80 H. Bouwman, Gereformeerd kerkrecht, I,
Kampen 1928, blz. 264; II, Kampen 1934, blz. 162.
81 H. Bouwman, a.w., II, blz. 163. Vgl.
Biogr. woordenboek van prot. godgeleerden, III, blz. 91:
‘Gansche streken waren nog slechts in naam Gereformeerd, doch
inderdaad bleven zeden en gebruiken uit den Roomschen tijd, soms
zelfs nog van het oorspronkelijk heidendom afkomstig, er
onbeperkt heerschen’.
82 H. Schokking, a.w., blz. 96.
83 Volgens G.D. Henderson, Scottish Church
Order, in Schrift en kerk. Een bundel opstellen
aangeboden aan prof. dr. Th.L. Haitjema, Nijkerk 1953, blz. 192,
was het woord ‘presbyterian’ nog ‘unknown to Knox and Melville,
and only emerged in the mid-17th century controversy ...’
84 De uitspraak van H. Bouwman, a.w., II,
blz. 163, ‘dat de beste Gereformeerden in Frankrijk en Nederland
tegen de superintendenten waren’, is beslist te
ongenuanceerd.
85 H. Schokking, a.w., blz. 102; G.D.
Henderson, l.c., p. 193 f.