|5|
Mijne heren curatoren, hoogleraren, leden van de staf dezer
Hogeschool, doctoren in de onderscheiden wetenschappen,
vertegenwoordigers van de generale synode van de Gereformeerde
Kerken in Nederland,
predikanten en studenten,
en voorts allen, die deze bijeenkomst met uw tegenwoordigheid
vereert,
Zeer gewaardeerde toehoorderessen en toehoorders,
I
De Gereformeerde Kerken in Nederland zouden wellicht thans enige ambtsdragers van min of meer episcopale signatuur bezitten, indien niet haar generale synode, in 1961-’62 te Apeldoorn gehouden, afwijzend beschikt had op een voorstel over te gaan tot het benoemen van ‘pastores pastorum’. Dit voorstel haalde slechts 16 stemmen. Daarentegen verwierf het tijdens de discussie geboren voorstel om ‘de deputaten te danken voor de door hen verrichte arbeid en niet tot de voorgestelde benoeming van deputaten voor het pastoraat over dienaren des Woords over te gaan’ niet minder dan 35 stemmen. 1
Onder de 35 die zich op deze wijze tegen de ‘pastor pastorum’ uitspraken, zal wel niemand geweest zijn die dit deed, omdat hij het bestaan van de nood die tot de pleidooien ‘pro’ aanleiding gegeven had, geheel wilde ontkennen. Sommigen zullen het gedaan hebben, omdat zij van oordeel waren dat ‘de bestaande organen voor zielszorg’ 2 voldoende
1 Acta van de gen. synode van Apeldoorn
1961 en 1962 van de Geref. Kerken in Nederland, art. 207.
Zie voor de behandeling van de kwestie ook art. 206 en
Bijlagen bij de acta van genoemde synode, nrs. LX a en
b. Met de aanvaarding van het geciteerde besluit was de zaak van
de baan. De behandeling ter synode had nauwelijks enige uren
gevergd.
2 Deze term werd in de discussie gebruikt,
Acta, art. 206.
|6|
waren om die nood op te vangen; op déze argumentatie was feitelijk ook het afwijzende voorstel gebouwd. Maar ongetwijfeld hebben voor dat voorstel ook synodeleden gestemd, die van de doeltreffendheid van die ‘bestaande organen’ niet of nauwelijks overtuigd waren, voor wie echter beslissend was dat de ‘pastor pastorum’ een figuur was met een duidelijk episcopaal ‘gezicht’ en dus een figuur die, zolang men tenminste kerkrechtelijk presbyteriaal-synodaal wilde blijven, onmogeljk kon worden geaccepteerd, 3 alle nood ten spijt.
Voor dit kerkrechtelijk en kerkordelijk probleem àchter het probleem van de ‘pastor pastorum’ zou ik in dit uur van mijn officiële ambtsaanvaarding uw aandacht willen vragen. Voor de vraag dus: laat het presbyteriaal-synodale stelsel toe dat er een episcopaal element ingebracht wordt? Dat zijn expliciet drie vragen: is zulk inbrengen geoorloofd, is het wenselijk, is het mogelijk? Vanzelfsprekend zullen zowel betoog als documentatie zeer fragmentarisch moeten zijn. 4
3 Deze overweging heeft stellig ook een
voorname rol gespeeld in de vergaderingen van de tevoren
geraadpleegde classes ‘die in grote meerderheid deze zaak hebben
afgewezen’ en ter synode in de 100% onwil om dr. D. Nauta te
steunen toen deze, nadat de synode haar afwijzend besluit genomen
had, voorstelde de zaak opnieuw in handen van deputaten te
stellen (art. 207).
4 Het fragmentarische komt ook hierin uit, dat de voor
alle episcopalen (en ook bv. voor R. Boon in zijn boek
Apostolisch ambt en reformatie, Nijkerk 1965) centrale
vraag, of het episcopaat vanuit Schrift en traditie niet voor
alle tijden gebóden is, niet eens ter sprake komt. Zie ook aant.
14 en 60.
Eenzijdig is mijn betoog doordat andere legitieme en
urgente vragen, bv. die naar de plaats van het gemeentelid, de
‘leek’, in de kerk, geheel onbesproken blijven.