II
Een beknopte begripsbepaling van het presbyteriale of presbyteriaal-synodale stelsel laat ik voorop gaan; ik ontleen die aan The Form of Presbyterial Church Government, de kerkorde die in 1645 op de beroemde synode van Westminster werd aanvaard en datzelfde jaar nog goedgekeurd werd door de kerk van Schotland. 5 Daarin lezen wij, dat de ‘ordinary and perpetual’ ambtsdragers, die Christus heeft aangesteld voor de opbouw van zijn kerk en de volmaking der heiligen ‘pastors, teachers and other
5 The Confessions of Faith, Catechisms, Directories, Form of Church-Government, Discipline, &c. of Public Authority in the Church of Scotland: Together with (volgt nog een opsomming van allerlei stukken), Glasgow 1751 (de eerste editie was van 1721). De Form op p. 167 ff. Deze kerkorde is thans gemakkelijk te raadplegen in I. Murray (ed.), The Reformation of the Church. A collection of Reformed and Puritan documents on Church issues, London 1965, p. 203 ff.
|7|
church-governors, and deacons’ zijn. 6 En vervolgens dat de kerk moet worden geregeerd door ‘several sorts of assemblies, which are congregational, classical and synodical’. De synodale vergaderingen kunnen dan weer provinciaal, nationaal of oecumenisch zijn. 7 Kenmerkend voor het presbyteriaal-synodale stelsel is dus de broederlijke samenwerking van de presbyters, van de leer- en de regeerouderlingen (waarbij dan nog de diakenen komen) in de plaatselijke ‘congregations’ en de regering van de kerk door vergaderingen, waarvan de verschillende soorten presbyters lid zijn. 8
In de te Westminster aanvaarde kerkorde komt echter nog iets voor, van de waarheid waarvan sedert de zeventiende eeuw de meeste presbyterianen overtuigd zijn geweest, nl. dat de kerk volgens de Schrift niet anders màg worden geregeerd dan presbyteriaal-synodaal. Van de opgesomde ambtsdragers heet het: ‘which Christ hath appointed’ 9 en van de regering der kerk door de verschillende vergaderingen: ‘it is lawful, and agreeable to the word of God’. 10 De vraag of wij in dit laatste te doen hebben met een zuiver equivalent van ‘ius divinum’ moet hier onbesproken blijven; in feite was dat wel het geval. 11 Zowel vóór al ná Westminster
6 I. Murray (ed.), l.c., p. 209. Met
de ‘teachers’ zijn de doctoren, met de ‘other church-governors’
de ouderlingen bedoeld, p. 212 ff.
7 I. Murray (ed.), l.c., p. 216, 222.
8 Terecht attendeert Th.L. Haitjema, Nederlands
hervormd kerkrecht, Nijkerk 1951, blz. 29, erop dat het
kenmerkend presbyteriale ligt in de betrokkenheid van beide
elementen op elkaar; er zijn immers ook episcopale en
independentistische synoden. In het gereformeerd protestantisme
bepaalt „het woord ‘presbyteriaal’ de kleur van de term
‘synodaal’”. Hier komen in de synoden ambtsdragers bijeen, die in
verschillende ambten staan; hun synoden hebben
besluitbevoegdheid. In gelijke geest A.A. van Ruler,
Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome,
Hilversum-Antwerpen 1965, blz. 116 v.
9 I. Murray (ed.), l.c., p. 209.
10 I. Murray (ed.), l.c., p. 216. De term
komt, in verschillend verband, herhaaldelijk in de Form
voor, p. 216, 217; p. 222 in een anti-independentistisch artikel:
‘It is lawful, and agreeable to the word of God, that there be a
subordination of congregational, classical, provincial, and
national assemblies, for the government of the church’.
11 In geen geval bedoelde men met ‘agreeable to the
word of God’ te zeggen: het zou in het licht van dat Woord nog
wel anders kunnen, zoals dit bv. wèl geschiedt in The
Anglican-Presbyterian Conversations. The Report of the
panels appointed by The Church of Scotland, The Presbyterian
Church of England, The Church of England and the Episcopal Church
in Scotland, Edinburgh-London 1966, p. 27: ‘Presbyterians hold
their Church order is agreeable to the Word of God without
claiming that it is the only such order’. Vgl. echter W.
Cunningham, Historical Theology. A Review of the
principal doctrinal discussions in the Christian Church since the
apostolic age, I, Edinburgh 18642, p. 74: “... our
ordination formula, ‘is founded upn the word of God, and
agreeable thereto’; and that this can not be truly
predicated of any other form of church government, such as
Prelacy and Congregationalism”.
|8|
hebben presbyterianen hun stelsel gaarne met dit hoge predikaat gesierd.
Ook hier te lande. Voorlopig noem ik alleen enkele namen uit onze eigen eeuw. Volgens P. Biesterveld en H.H. Kuyper geldt van het presbyteriale stelsel, dat dit voor het kerkregiment de absolute autoriteit van Gods Woord erkent en aan dat Woord heel zijn inrichting ontleent. 12 En M. Bouwman kwalificeerde het presbyteriaal-synodale stelsel kortweg als ‘het enig schriftuurlijke’. 13
Het argument van de schriftuurlijkheid is uiteraard onovertrefbaar. Toch hebben de presbyterianen daaraan graag nog een ander toegevoegd: achter het presbyterianisme zouden ook Calvijn en de oudste gereformeerde kerkrechtelijke traditie staan! 14
Gods Woord en Calvijn — men treft ze in één zin verenigd aan in A. Kuypers Tractaat van de reformatie der kerken; 15 men leest daar dat ‘na de totale mislukking van het Roomsche stelsel, en de wreede teleurstelling waarop het Luthersche uitliep, ten slotte door Calvijn het zuivere
12 Kerkelijk handboekje bevattende de
bepalingen der nederlandsche synoden en andere stukken van
beteekenis voor de regeering der kerken, uitgegeven door P.
Biesterveld en H.H. Kuyper, Kampen 1905, blz. XVII.
13 M. Bouwman, Voetius over het gezag der
synoden, Amsterdam 1937, blz. 10.
14 Alle pretenties van de presbyterianen vindt men
verenigd in de volgende uitspraak over het presbyterianisme van
W. Cunningham, The Reformers and the Theology of the
Reformation, Edinburgh 18642, p. 351: ‘... that
form of government which has the full sanction of apostolic
practice as set before us in the New Testament, — confirmed by
the testimony of the only genuine and authentic remains of
apostolic men, the Epistles of Clement and Polycarp, — and which
was decidedly approved by the great body of the Reformers’.
Met betrekking tot deze uitspraak merk ik op: 1. dat ze in alle
onderdelen te pretentieus is; 2. dat de beperking die ik mij
moest opleggen mij ook dwingt niet in te gaan op de beweerde
overeenstemming met de oude kerk en evenmin op het standpunt van
de andere reformatoren. Vooral Bucer zou in dit verband een
beschouwing overwaard zijn. Aan hem danken Calvijn en het
gereformeerd protestantisme voor een aanzienlijk deel hun
presbyteriale orde (vgl. W.F. Dankbaar, Het bisschopsambt bij
Martin Bucer, in Ecclesia. Een bundel opstellen
aangeboden aan prof. dr. J.N. Bakhuizen van den Brink,
’s-Gravenhage 1959, blz. 111), maar Bucer heeft ook mede de
opvattingen gestempeld van de episcopaal Cranmer (vgl. P.
Collinson, The Elizabethan Puritan Movement, London
1967, p. 103), zoals hij ook op A Lasco en de londense kerkorden
grote invloed heeft uitgeoefend. Vgl. Die evangelischen
Kirchenordnungen des XVI. Jahrhunderts, hrsg. v. E. Sehling,
fortgeführt vom Inst. f. ev. Kirchenrecht der Ev. Kirche in
Deutschland, VII. Bd. (Niedersachsen), 2. Hälfte
(Die ausserwelfischen Lande), I. Halbbd., Abschnitt IV
(Grafschaft Ostfriesland u. Harlingerland), Tübingen
1963, S. 559 ff.; A. Sprengler-Ruppenthal, Zur
reformatorischen Kirchenrechtsbildung in Ostfriesland,
ZfevKR 10, 1963-’64, S. 341 f. In de londense
vluchtelingengemeente kende men ‘den dienst eens Superintendents
ofte Ouersiender’. M. Micron, De Christlicke Ordinancien der
Nederlantscher Ghemeinten te Londen (1554), opnieuw
uitgegeven en van een inleiding voorzien door W.F. Dankbaar,
’s-Gravenhage 1956, blz. 44 v.
15 Volksuitgave, Amsterdam 1884.
|9|
en beste en door Gods Woord gewilde stelsel van kerkregeering dan toch gevonden’ werd (blz. 49). Het laat zich raden welk stelsel Kuyper hier op het oog had: het gereformeerde, ‘gemeenlijk bekend onder den naam van het Presbyteriale of Synodale systema’ (blz. 47).
Het is duidelijk: wanneer het presbyteriaal-synodale stelsel in deze stringente zin het enig schriftuurlijke zou zijn, mag afwijking daarvan zelfs niet worden overwogen. Maar ook wanneer dit niet het geval zou zijn, maar het inbrengen van een episcopaal element in de presbyteriale orde wèl zou indruisen tegen fundamentele opvattingen van Calvijn en de andere architecten van het gereformeerde kerkrecht in de zestiende eeuw, zullen in elk geval gereformeerden daartoe nòg niet gemakkelijk overgaan. Want ook op kerkordelijk gebied blijven zij het predikaat ‘issu de Calvin’ toch wel op prijs stellen.