III
Maar ìs het presbyteriale stelsel wel zo schriftuurlijk en zo calvijns?
Om te beginnen: kan men het schriftuurlijk noemen in die zin, dat men het zonder veel moeite uit de bijbel, i.c. het Nieuwe Testament kan aflezen? Men zou hierop kunnen antwoorden: ja en neen. Ja, inzoverre men alle characteristica van het stelsel met enige scherpzinnigheid wel in het Nieuwe Testament kan terugvinden: 16 leer- en regeerouderlingen (1 Tim. 5: 17), diakenen (Fil. 1: 1; 1 Tim. 3: 8 vv.), het presbyterium (1 Tim. 4: 14) en zelfs 17 het prototype van de synode (Hand. 15). Neen, inzoverre
16 Vgl. M.J. Arntzen, Het primaat van de
paus, ’s-Gravenhage 1966, blz. 75. Het is verbluffend wat W.
Cunningham, Historical Theology, I, p. 75, laat volgen
op de woorden: ‘It is no very difficult matter, I think, to prove
from Scripture ...’. Het complete presbyteriaal-synodale
stelsel!
17 Zo J. Jansen, Korte verklaring van de kerkorde
der Geref. Kerken in Nederland, Kampen 19523,
blz. 135 v., in aansluiting aan Calvijn, de Synopsis,
Turretinus en Voetius. Ook voor Luther gold de vergadering van
Hand. 15 als ‘das gar erst Concilium’. Von den Konziliis und
Kirchen (1539), WA, S. 526.
W. Nijenhuis acht de gewoonte ‘de in Hand. 15 beschreven
vergadering bij beschouwingen over de kerkelijke concilies te
betrekken’ onjuist. „Door te spreken over het ‘apostelconcilie’
past men op onhistorische wijze het begrip concilie toe op een
tijdvak, waarin geen enkele van de kerkrechtelijke
onderstellingen voor wat wij thans met het woord bedoelen,
aanwezig was”. Kerk en theologie 14, 1963, blz. 77.
Met o.a. D. Nauta, Chr. Enc.2, I, blz. 269,
s.v. Apostelconvent; P. Meinhold, Konzile der Kirche
in evangelischer Sicht, Stuttgart 1962, S. 23 ff.; Christa
Tecklenburg Johns, Luthers Konzilsidee in ihrer Bedingtheit
und ihrem reformatorischen Neuansatz, Berlin 1966, S. 20
ff., ben ik echter van mening, dat Hand. 15 wel degelijk
materiaal bevat voor een bijbelse fundering van de synode.
Overigens zal elke presbyteriaan er goed aan doen te bedenken,
dat het ‘aflezen’ ➝
|10|
men in het Nieuwe Testament nog méér kerkordelijke noties aantreft. Zo onderscheidt E. Schweizer in het Nieuwe Testament niet minder dan drie gemeentetypen: het palestijnse, waarin allerlei oude joodse vormen nog voortleven en het ambt, vooral het apostelambt, een overwegende plaats inneemt; het paulinische, waarin het ambtelijke een aanzienlijk geringere rol speelt en het beeld veeleer bepaald wordt door de charismata, en het johanneïsche, waarin het ambtelijke en kerkordelijke geheel op de achtergrond is getreden en de gemeente verschijnt als de broederschap van hen, die de zalving van de Heilige hebben en die allen weten (1 Joh. 2: 20).18
Ook als men van mening is, dat Schweizer hier te veel construeert, 19 kan men hem toestemmen: „Die neutestamentliche Gemeindeordnung gibt es nicht. Die Verhältnisse sind schon in neutestamentlicher Zeit sehr verschiedenartig gewesen”. 20 Zelfs wanneer men met A.J. Bronkhorst, A.D.R. Polman e.a. zou oordelen dat de tendens van het Nieuwe Testament toch ligt in de richting van een presbyteriaal-synodaal systeem 21 en
➝ niet zo eenvoudig is. Er is bv. nog steeds geen
eenstemmigheid over de vraag of wij in presbyters of episcopen
met dezelfde soort ambtsdragers te maken hebben (vgl. Herman
[H.N.] Ridderbos, Paulus. Ontwerp van zijn theologie,
Kampen 1966, blz. 510 v.). Voorts is overnemen van de náám nog
niet hetzelfde als overnemen van de ‘záák’. Vgl. P. Jacobs,
Theologie reformierter Bekenntnisschriften in
Grundzügen, Neukirchen 1959, S. 122: ‘Das [reformierte]
Ältestenamt lässt sich jedenfalls nicht unmittelbar aus der Linie
des neutestamentlichen Presbyteramts ableiten’. O. Noordmans,
Beginselen van kerkorde, in De kerk aan het
werk. Practische aanwijzingen voor het kerkelijk leven
(uitgave ‘Kerkopbouw’), Assen 1934, blz. 8: ‘Want een fransche of
hollandsche kerkeraad uit de 16e eeuw was toch zeker niet een
zuivere herhaling van het opzienerschap uit de dagen der
paroesieverwachting’.
18 E. Schweizer, Gemeinde nach dem Neuen
Testament, Zollikon-Zürich 1949. Uitvoeriger: Gemeinde
und Gemeindeordnung im Neuen Testament, Zürich 1962. Vgl. A.
Bittlinger, Gemeinde ist anders. Verwirklichung
neutestamentlicher Gemeindeordnung innerhalb der Volkskirche,
Stuttgart 1966, S. 6 ff. Soortgelijke distincties ook bij
anderen. o.a. H. von Campenhausen, Kirchliches Amt und
geistliche Vollmacht in den ersten drei Jahrhunderten,
Tübingen 19632.
19 Zo heet het van de jeruzalemse gemeente: ‘Ist hier
nicht die Kirche aufgefasst als hierarchisch gegliederte Anstalt,
nach göttlichem Kirchenrecht von den Aposteln geleitet?’ En van
de johanneïsche: ‘Aber in ihr ist nun freilich die alleinige und
vollgenügsame Leitung des Geistes und die Ablehnung allen Amtes
so stark betont, dass manche Sätze nahe an der Grenze der Gnosis
stehen, wo es gar keine Gemeinde mehr gibt’. Gemeinde nach
dem N.T., S. 11, 24. Vgl. de kritiek van H.N. Ridderbos,
a.w., blz. 509, aant. 95: Schweizer doet moeite „om het
institutionele bij Paulus zo weinig mogelijk ‘kans’ te
geven”.
20 E. Schweizer, Gemeinde und Gemeindeordnung im
Neuen Testament, S. 7. Vgl. M.J. Arntzen, a.w.,
blz. 75.
21 A.J. Bronkhorst, Schrift en kerkorde. Een
bijdrage tot het onderzoek naar de mogelijkheid van een
‘schriftuurlijke kerkorde’, Den Haag 1947, blz. 276; A.D.R.
Polman, Onze Nederl. Geloofsbelijdenis verklaard uit het
verleden, geconfronteerd met het heden, IV, Franeker z.j., blz.
32. Vgl. H.N. Ridderbos, a.w., blz. 534. De
rooms-katholieken zien echter gewoonlijk een ontwikkeling naar
het episcopaat. ➝
|11|
dit ons ook thans iets te zeggen heeft, is men niet uit de moeilijkheden. Want men zal toch niet kunnen beweren, dat het presbyterianisme in het Nieuwe Testament ons in een zo duidelijke en geacheveerde vorm tegemoet treedt, dat het zonneklaar is dat elke episcopale trek er vreemd aan is geweest.
De impasse waarin wij in het voorgaande geraakten, wekt terecht de twijfel of de daar beproefde methode wel geschikt is om de presbyteriaal-synodale orde — of welke andere — bijbels te rechtvaardigen. Gesteld eens dat in het Nieuwe Testament het presbyteriaal-synodale stelsel in alle klaarheid voorkwam, als laatste fase van een ontwikkeling binnen de nieuwtestamentische periode, zou het dan werkelijk eis van bijbelgetrouwheid zijn de kerk thans op precies dezelfde wijze in te richten en te besturen? M.i. is dit niet het geval. Dat zou neerkomen op een beschouwing van de nieuwtestamentische orde als een wet in die zin, ‘dass wir sie nachzuahmen hätten’, een beschouwing die op het Nieuwe Testament zelf schipbreuk lijdt. ‘Denn schon im NT ist die Ordnung der Gemeinde in Jerusalem nicht Gesetz für diejenige in Korinth’. 22
De Schrift heeft stellig ook gezag in kerkordelijke zaken, de vraag is echter ‘in welcher Weise man das NT als Autorität ansieht’. 23 Op die vraag kan in elk geval met O. Noordmans worden geantwoord, dat ‘de kerkorde niet met dezelfde geestelijke macht uit de Schrift [kan worden] afgeleid als het sola fide’. 24
Ik laat Noordmans nog even verder aan het woord, omdat ik geen zegsman weet, die zich kernachtiger uitdrukt dan hij. Wij moeten, zo schrijft hij in zijn prachtige opstel Paulus komt en Petrus gaat op onze hoede zijn voor ‘kerkrechtelijk fundamentalisme’. ‘Men kan maar niet een wandeling gaan maken door de gemeenten, en dan verslag uitbrengen van wat men gezien heeft. Op deze manier bv.: In Jeruzalem heb ik ouderlingen gezien en in Philippi een opziener en diakenen enz., en nu weten wij genoeg om
➝ Vgl. Th.C. de Kruyf, De pastorale brieven
vertaald en toegelicht, Roermond-Maaseik 1966, blz. 12, 41 v. Ook
E. Käsemann, Exegetische Versuche und Besinnungen, I,
Göttingen 19643, S. 220 f., meent dat in de z.i.
jongere delen van het Nieuwe Testament ‘die Grenze des
Urchristentums überschritten und der Frühkatholizismus etabliert’
is. ‘Die Zeit in der man die Schrift als ganze dem Katholizismus
entgegenhalten konnte, dürfte unwiederbringlich vorbei sein’.
H. Küng, De kerk, Hilversum 1967, blz. 26, wil liever
niet van ontwikkeling langs één lijn spreken: ‘De ontwikkeling
loopt langs diverse lijnen met verschillende tradities, en het is
niet zo, dat bv. het laatste geschrift ons de ontwikkelde en
systematisch uitgewerkte ekklesiologie zou bieden’.
22 E. Schweizer, a.a.O., S. 7.
23 E. Schweizer, a.a.O., das.
24 O. Noordmans, a.w., blz. 8.
|12|
een kerkorde samen te stellen; de één een episcopale en de ander een presbyteriale’. 25 Haitjema kreeg van hem te horen, dat ook hij ‘niet meer goed-confessioneel [kon] zijn in den ouderwetschen zin, waarbij men in het Nieuwe Testament de kerk in den staat der rechtheid meent te kunnen aantreffen om dan daaruit een soort natuurrecht voor de kerk af te leiden, dat onder alle omstandigheden geldt’. 26 Juist de omstandigheden van plaats en tijd spelen bij de inrichting van de kerk een voorname rol. 27 ‘Met een concordantie en wat commentaren zijn we nog niet in staat een bijbelse kerkorde in elkaar te zetten’. 28
25 O. Noordmans, Gestalte en Geest,
Amsterdam 1955, blz. 332 v. Ook geciteerd bij F. Haarsma,
Geest en kerk. Een pastoraal-oecumenische studie over de
ecclesiologie van Dr. O. Noordmans, Utrecht-Baarn 1967, blz. 251,
aant. 229, echter met onjuiste opgave van vindplaats.
26 O. Noordmans, Evangelie en volkskerk. Een
antwoord aan ‘Kerkherstel’, Baarn z.j. (1934), blz. 2.
27 Vgl. F. Haarsma, a.w., blz. 201.
28 Geciteerd naar F. Haarsma, a.w., blz. 212.
Vgl. J. Koopmans, De Nederlandse Geloofsbelijdenis,
Amsterdam 19493, blz. 146: ‘... het beroep op de
Bijbel is niet regelrecht in die zin, dat de kerkorganisatie van
de eerste eeuw door ons gecopiëerd zou moeten worden ... — nog
geheel afgezien van het feit, dat niemand precies zeggen kan, hoe
het geweest is’.