Men sal niemandt ten Avontmael des Heeren toelaten / dan die na der ghewoonheydt der Kercken / tot de welck hy hem voeght / belijdenisse der Ghereformeerde Religie gedaen heeft / mitsgaders hebende ghetuyghenisse eens vromen wandels / sonder welcke oock de ghene die uyt andere Kercken comen / niet zullen toegelaten worden.