|1|

De Wezelsche Artikelen van 1568

 

Eenige bepaalde punten of artikelen, welke de Dienaren der Nederlandsche Kerk voor den dienst dezer kerk deels noodzakelijk, deels nuttig hebben geoordeeld. 

 

De Apostel Paulus schrijft voor, dat in de kerke Gods alle dingen betamelijk en met orde moeten geschieden, opdat niet alleen in de leer maar ook in de orde zelve en de kerkelijke regeering van het ambt een eenparige overeenstemming van de kerk vaststa en onderhouden worde. Opdat nu in alle Nederlandsche Kerken een volkomen gelijke regeling van deze zaken in acht kunne genomen worden, heeft het [ons] goedgedacht deze navolgende punten, waaromtrent [wij] bij de best gereformeerde kerken zijn te rade gegaan, naar orde voor te stellen, opdat zij tot eene voor de kerk heilzame vrucht door de Nederlandsche dienaren met eenparige overeenstemming bezegeld en onderhouden mogen worden.

 

[Hoofdstuk I]
Van de colleges en de classen der provinciën

[1] Aangezien het, vooreerst, om de kerken op de rechte wijze te ordenen, inzonderheid noodig zal zijn boven en vóór alle dingen zorg te dragen, dat vrome, geleerde en in de kennis der Schriften uitmuntende

|2|

mannen, die het woord Gods recht weten te snijden, als dienaars en herders over de kerken gesteld worden [en] niemand betwijfelt, dat de kennis der talen en wetenschappen en de voordurende oefeningen in het uitleggen der Schriften (welke men propositiën of profetieën noemt) daartoe het meest kunnen baten; en aangezien het voorts, wanneer de [kerken] zijn geordend, alleszins dienstig zal zijn tot verkrijging en bewaring van eenparige overeenstemming zoowel in de leer als in de regeling van de ceremoniën en de tucht, voor zoover dit mogelijk is, dat er dikwijls saamkomende vergaderingen van genabuurde kerken worden ingesteld, opdat iedere voorkomende zaak daar ter behandeling worde voorgebracht; [2] zoo meenen wij dat voor alles moet gearbeid worden, opdat er vooreerst Colleges van wetenschappen worden ingesteld, waarin de drie talen worden onderwezen en inzonderheid de zuivere voorstelling en de nauwkeurige beoefening der godgeleerdheid bloeie, en [opdat] tevens de onderscheidene Nederlandsche provinciën in de bepaalde en vaste classen of parochiën worden afgedeeld, ten einde een iedere kerk weten kunne met wie zij heeft te handelen en te raadplegen over alle meer gewichtige zaken, die haars inziens het algemeene belang betreffen.

[3] Maar omdat thans over zulke zaken nog niets kan worden vastgesteld, voordat de ondervinding zelve en het bevind van zaken zal geleerd hebben, welke plaatsen voor de onderscheidene zaken het meest geschikt zijn zullen, daarom oordeelen wij dat, nadat de Heere de deur voor de prediking des Evangelies in Nederland zal geopend hebben, dan zoo spoedig mogelijk alle kerken en alle dienaren der kerken met allen ijver er naar zullen streven, dat er gemeenschappelijk gelden bijeengebracht worden tot het saamroepen eener provinciale Synode van geheel Nederland, ten einde door een wettige Synode kunne vastgesteld worden wat in deze en alle andere zaken dient

|3|

nagekomen te worden ten bate van de gemeenschappelijke inrichting der kerken en de onderhouding van een zoo voortreffelijk mogelijke orde.

[4] Aan haar, oordeelen wij, zal ter beslissing moeten worden voorgesteld [alles] aangaande de instelling der Colleges, de bezoldigingen, ambt, gezag der Leeraars, de oefeningen in de Scholen, de godgeleerde studiën, de onderhouding van de propositiën en profetieën en al het overige, wat op deze zaak betrekking heeft; [5] en desgelijks de vaste en billijke afdeeling der provinciën in classen of parochiën, de vaste bijeenkomsten zoowel van iedere classis afzonderlijk als van alle classen in het gemeen, haar orde, regeling, gezag en censuur; [6] vervolgens ook de huwelijks-gevallen, de gronden der echtscheidingen, kortom alle mogelijke zaken, die in het algemeen op alle kerken en den gemeenen dienst zien. Want het komt noch met het gezag der Schrift noch met de billijkheid der wetten overeen, dat die dingen, welke gelijkelijk allen aangaan, door de eene of andere kerk alleen zouden worden vastgesteld zonder dat de andere kerken gehoord zijn, op welke zij evenzeer betrekking hebben.

[7] Indien echter zulk eene Synode om de zwarigheid der zaken of tijden geenszins kan verkregen worden, dan oordeelen wij, dat uit al het voornaamste kerken der provinciën eenige zeer uitmuntende mannen zullen gekozen worden, die wel eerst elk op zich zelf of indien [hun] dit goeddunkt, met zijn tweeën of drieën de best mogelijke regeling op schrift brengen zoowel ter verdeeling der classen als ter instelling van het college, voorts ter oplossing van de overige moeilijke zaken, kortom ter ordening van de geheele kerk; daarna echter zullen zij gemeenschappelijk beraadslagen en uit al deze [concepten] een zeker formulier ontwerpen, hetwelk òf door de stem van iedere kerk afzonderlijk en van alle kerken saam zal worden goedgekeurd, òf zoo iets verbetering behoefde, met eenparige toestemming verbeterd en in een juisteren vorm gebracht zal worden.

|4|

[8] In dien tusschentijd evenwel, aangezien er geen gelegenheid zal zijn om te talmen, wanneer de deur des Evangelies door Gods weldaad geopend is, en [aangezien] toch eenige orde en betamelijkheid in het gemeen moet onderhouden worden, waardoor als door een band de eenparige overeenstemming der kerken kan bewaard worden, zoo moet onzes inziens een aanvang worden gemaakt met eenige regeling en deze op bepaalde punten worden vastgesteld, welke ieder voor zich in de kerk, waarover hij gesteld is, zoolang heeft te volgen totdat na saamroepen der Synode iets beters en volkomeners zal zijn verordend.

[9] Nu komt het onzes inziens zoo na mogelijk overeen zoowel met de leer en de verordening der Apostelen als met het onberispelijke voorbeeld der oudere en zuiverder kerk, dat vooreerst in al die omstandigheden der dingen, die, daar zij van nature middelmatig zijn, noch in de leer of het voorbeeld der Apostelen een vasten grondslag hebben, noch ten slotte eenige noodzakelijke en onvermijdelijke reden hebben, door geen voorgeschreven formulier de vrijheid der kerken aan banden worde gelegd, zoowel om tyrannie over de conscientiën te vermijden als om alle aanleiding tot twist af te snijden, maar dat het aan ieder vrijsta daarin te volgen wat de omstandigheid en de ondervinding hem zal geleerd hebben dat het beste past. En dat wel zoolang totdat door de provinciale Synode over zulke zaken iets zekers zal vastgesteld zijn.

[10] Van zoodanigen aard schijnen ons te zijn vooreerst bij de bediening des doops: het onderscheid of men den doopeling één of twee of driemaal besprengt; voorts of [de doop] geschieden moet vóór of na de predikatie; of de zorg voor de gedoopten aan bepaalde daarbij geroepen getuigen dan wel aan de ouders en de geheele kerk moet worden toevertrouwd. Vervolgens bij de bediening des Avondmaals: of men aan tafel zal aanliggen dan wel onder het staan of gaan brood en beker zullen worden uitgereikt; of men

|5|

onder de Avondmaals-bediening de Schriften zal lezen of psalmen zal zingen, en wat meer van zoodanige dingen voorkomen (van wier vrij gebruik men het minder ervaren volk, indien de zaak zulks vereischt, zal onderrichten), welke allerminst aan de vrije beslissing van iedere kerk mogen onttrokken worden, tenzij om bepaalde en zeer zwaarwichtige oorzaken en nadat deze door de overeenstemming van de geheele provincie zijn goedgekeurd.

[11] Die dingen echter, welke van een anderen aard zijn, omdat zij òf in Gods Woord òf in het gebruik en het voorbeeld der Apostelen of in de voortdurende en op ernstige en noodzakelijke redenen steunende gewoonte der kerken gegrond zijn, daarin zal men niet lichtvaardig van de gemeene overeenstemming der kerken en de ingewortelde gewoonte afwijken.

Deze dingen nu hebben wij ongeveer alle in de navolgende punten zoo volkomen en beknopt mogelijk saamgevat.

Daar er namelijk hoofdzakelijk vier orden van bediening in de kerk op het gezag der Apostelen worden voorgesteld, te weten de Dienaren, Leeraren, Ouderlingen en Diakenen, aan wie de zorg toekomt èn voor de zuivere bediening des Woords èn voor de eerbaarheid en de goede zeden èn voor de armen; [terwijl] vervolgens hieraan nog toegevoegd wordt de beschouwing van de Sacramenten en de kerkelijke tucht; welke te samen met het Woord Gods de wettige kenteekenen zijn der kerk; zoo oordeelen wij voorzeker, dat als deze dingen op de rechte wijze zijn geordend, er dan niets meer is wat aan de ordening der kerk nog grootelijks zou kunnen ontbreken.

 

[Hoofdstuk II]
Van de Dienaren en Leeraren

[1] In de eerste plaats is het gansch noodig, dat tot den Dienst van het Woord Gods evenals tot

|6|

welke kerkelijke bediening ook niemand worde toegelaten zonder wettige roeping, verkiezing, goedkeuring, behoorlijke onderzoeking en wettige orde.

[2] Nu kan een beroeping en verkiezing met geen enkel recht voor wettig gehouden worden tenzij daarbij zooveel mogelijk èn de kuiperij van den beroepene èn de teugellooze en onbezonnen genegenheden van het volk èn de eerzuchtige heerschappij van de Ouderlingen en voorgangers buiten gesloten worden.

[3] Opdat dit op de rechte wijze geschieden kunne, zou het zeker te wenschen zijn geweest, dat een vrome overheid harerzijds haar hulpe wilde verleenen bij het rijp beraad en de voorzichtige keuze der Ouderlingen. Want op deze wijze zou elke beslissing van het volk veilig kunnen berusten in hun [beider] saamgevoegd gezag. Daar dit echter nauwelijks schijnt te kunnen worden verwacht, zoo meenen wij, dat geen betere regeling kan ingesteld worden dan dat de gemeene bewilliging der kerk gevoegd worde bij het gezag der Ouderlingen. En dit zal in iedere kerk zoolang onderhouden worden, totdat de Synode na de verdeeling der classen zal geoordeeld hebben, dat de Dienaren en Ouderlingen van meerdere kerken moeten saamkomen bij de verkiezing en onderzoeking van een enkele [kerk]. Want indien dit geschiedt, dan schijnt de toestemming van het volk niet zoo zeer van noode te moeten zijn, daar het gezag van meerdere kerken voldoende is om den overmoed der Ouderlingen (indien deze wellicht, wat God verhoede, mocht ingeslopen zijn) te beteugelen.

[4] Intusschen echter, zoolang dit nog niet te weeg gebracht kan worden, oordeelen wij, opdat aan de Ouderlingen niet meer macht en vrijheid dan billijk is tegenover het volk toegestaan worde, dat een dubbel getal van personen, die na rijp beraad door de [Ouderlingen] goedgekeurd en beproefd zijn (indien deze althans te verkrijgen zijn) aan het volk met name zullen bekend gemaakt worden, waarvan vervolgens

|7|

het halve deel door de stemming der afzonderlijk [gemeenteleden] gekozen zijnde tot de uitoefening van hun dienst zal toegelaten worden.

[5] Op die plaatsen echter, waar het volk minder geschikt zal wezen om te kiezen, hetzij wegens het klein getal der geloovigen, hetzij wegens het gebrek aan geleerde en vrome mannen, hetzij wegens onderlinge partijstrijd, hetzij eindelijk omdat op die plaatsen nooit te voren eenig Dienaar of eenige ordening der kerk geweest is, achten wij, dat niemand tot den dienst gevorderd kan worden tenzij het gezag eener andere, liefst aanzienlijke en zoo mogelijk naburige kerk daarbij kome.

[6] Inmiddels oordeelen wij, dat men naar het voorbeeld der Apostelen een dag zal vaststellen voor vasten en plechtige gebeden, opdat de hulp des Heiligen Geestes het oordeel en de stemming van het volk, gelijk ook de keuze en de onderzoeking door de ouderlingen moge bijstaan. 

[7] Een behoorlijk onderzoek gaat deels over de leer deels over den levenswandel. 

[8] Ten opzichte van de leer zal het nuttig zijn vier dingen in acht te nemen: vooreerst dat een getuigenis worde gevraagd hetzij van de kerk, hetzij van de school, hetzij van de stad waar de [beroepene] te voren geleefd heeft, opdat het zeker moge blijken, of hij eenige ketterij is toegedaan geweest; of hij meer dan billijk is zich vermaakt heeft met vreemdsoortige en nieuwsgierige vragen en ijdele bespiegelingen; of hij ijveriger dan betaamt de boeken der ketters heeft gelezen en of hij veel omgang heeft gehad met dweepzieke en aan hunne droomerijen zich overgevende menschen. Vervolgens zal gevraagd worden of hij in alles overeenstemt met die leer, welke openlijk in de kerk onderhouden wordt volgens hetgeen in de Belijdenis des geloofs, die eerst aan den Koning van Frankrijk door de Dienaren der kerken van dat rijk is aangeboden en daarna in onze landstaal overgezet zijnde aan den

|8|

Koning van Spanje en de overige Overheidspersonen van Neder-duitschland is opgedragen en overhandigd, en eindelijk ook in den Catechismus vervat is. Ten derde zal hij ondervraagd worden over al de voornaamste stukken der religie. En eindelijk zal men hem ten minste twee- of driemaal eenige plaatsen uit de Schrift voorstellen, om deze voor de Dienaren, indien zij aanwezig zullen zijn, en de Profeten of Leeraren, of, indien zij niet aanwezig zullen zijn, voor de Ouderlingen op de wijze der profetie uit te leggen.

[9] Bij de onderzoeking naar den levenswandel zal men berusten in het getuigenis van hen, bij wie hij geleefd heeft.

[10] Dit alles nu zal later (wanneer het aldus door een Synode zal vastgesteld zijn) na de verdeeling der Classen in de samenkomst der Classe of parochie afgehandeld worden. Voor dien tijd echter kunnen deze dingen niet anders dan in den Kerkeraad van iedere kerk geschieden. Nochtans zullen allen, wien dit schikken zal, degenen die zij tot hunne Dienaren begeeren aan te nemen, eerst naar buitenlandsche gereformeerde kerken zenden, opdat zij te veiliger kunnen afgaan op het onpartijdig oordeel en onverdacht onderzoek dezer [kerken].

[11] Als dan de Dienaren aldus onderzocht en door de stemming van het volk mede goedgekeurd zijn, oordeelen wij, dat zij òf alleen met plechtige gebeden òf ook met oplegging der handen (wat wij vrij laten) in de tegenwoordigheid der geheele kerk naar de gewoonte der Apostelen zullen bevestigd worden. Deze bevestiging zal òf geschieden door den Dienaar dierzelfde kerk (zoo er een is) of anders (indien daar niemand is overgebleven) door den Dienaar der naburige kerk, wier gezag bij de verkiezing en onderzoeking mede gegolden zal hebben.

[12] Dit zal echter niet geschieden dan nadat hij in tegenwoordigheid der geheele kerk tegenover dengene, wiens handen hem zullen worden opgelegd, zich heilig

|9|

verbonden heeft, dat hij zich alleen zal toeleggen op de verbreiding van Gods eer, de zuivere bediening van [Gods] Woord en de opbouwing der kerk; dat hij ook niet de uitspraken van den Heiligen Geest naar zijn bijzondere genegenheden zal verdraaien en van de waarheid hetzij uit gunst, hetzij om geld, hetzij uit vrees geen haarbreed zal afwijken; desgelijks dat hij nauwgezet zal onderhouden de aangenomen verordeningen der kerk, die op de orde en rust der kerken doelen; en eindelijk dat hij met al zijn kracht zijn ambt zal waarnemen in het vermanen, bestraffen, vertroosten en onderwijzen, overal waar dit noodig zal zijn, [daarbij] verre van zich doende alle gunst of aanzien van personen.

[13] Want het is buiten kijf, dat het ambt der Dienaren, welke de Schrift Herders en Opzieners [en] somtijds ook Oudsten of Ouderlingen noemt, voornamelijk bestaat in het Woords Gods te verkondigen, recht te snijden en toe te passen zoowel in het openbaar als aan de huizen tot leering, vermaning en vertroosting naar de omstandigheden dit medebrengen, en in de bediening der Sacramenten en de onderhouding der tucht.

[14] Aan de Dienaren zijn toegevoegd de Leeraren en Profeten, die wel één en hetzelfde ambt van te onderwijzen hebben maar de wijze, waarop dit geschiedt, is verschillend.

[15] Aangaande de Leeraren kan te dezer tijd nog niets worden vastgesteld totdat de omstandigheden en de tijd hen, die ter Synode zullen zijn, volkomener zullen geleerd hebben wat in het belang der kerken is.

[16] Onder Profeten verstaan wij hier hen, die in de vergadering der kerk een vooraf opgegeven plaats der Schrift naar volgorde uitleggen, gelijk dit door Paulus is ingesteld; en wij onderscheiden hen van de Dienaren hierdoor, dat hun eigenlijk en voornamelijk het ambt om de Schriften te verklaren en te onderwijzen is toebetrouwd, [terwijl] aan genen bovendien nog vele

|10|

andere dingen, gelijk wij vroeger verklaard hebben, is opgelegd.

[17] Daarom oordeelen wij dat in alle kerken, zoowel die pas ontstaan zijn als die tot krachtige ontwikkeling gekomen zijn, de orde der profetie, waar dit maar eenigszins zal kunnen geschieden, naar Paulus voorschrift zal in acht genomen worden en daarom het College der Profeten zal ingesteld worden; hun taak zal daarin bestaan, dat zij op eenigen vastgestelden dag elke week of althans elke twee weken, hetzij na de predikatie of op eenigen anderen daarvoor zeer geschikten tijd saamkomen in tegenwoordigheid der kerk [en] daar tot aller stichting eenig boek der Schriften elk op zijn beurt naar vaste volgorde uitleggen. Wanneer hij nu, wiens beurt het is, zijn taak zal volbracht hebben, dan zal het ook aan degenen, die naar de zitplaatsen gerekend op hem volgen, vrijstaan al wat huns inziens tot stichting dient daarbij te voegen. En dan zal men eindelijk de samenkomst mogen sluiten, nadat er een gebed is gedaan door hem, die de leiding heeft gehad.

[18] Maar die vorm van Profetie, die onlangs is opgekomen en bestaat in vragen en antwoorden, oordeelen wij, dat in alle geval te vermijden is, daar hij afwijkt van het voorschrift van Paulus en dikwijls aanleiding geeft tot twisten en oneenigheden.

[19] In dit College van Profeten zullen niet alleen de Dienaren worden opgenomen, maar ook de Leeraren en degenen uit de Ouderlingen en Diakenen, ja zelfs uit het volk, zoo daar eenigen zijn, die begeerig zullen zijn, de gave der profetie, hun door God verleend, in het algemeen belang der kerk aan te wenden; onder deze voorwaarde echter dat zij vooraf door herhaaldelijk gehouden propositiën, zichzelf voor de vierschaar der Dienaren en overige Profeten bekwaam hebben bewezen te zijn en tegelijk beloofd hebben voor het aangezicht der geheele kerk, of althans aan hen, bij wie het staat hen te onderzoeken, dat zij de Schrift

|11|

allerminst zullen verdraaien, maar haar zoo zuiver mogelijk zullen verklaren tot Gods eere en de stichting der Kerk en dat zij zich zonder tegenspraak zullen onderwerpen aan de censuur der kerk, welke in de toekomst in de vergadering der Classen zal geschieden.

[20] De Profeten nu en de Leeraren zullen in de Kerkeraad of kerkelijken Senaat zitting hebben zoo dikwijls er eenig geschil zal voorvallen over de leer of de ceremoniën, daar hun de beproeving der geesten en der leerstellingen zelfs in de eerste plaats toekomt.

[21] Ook oordeelen wij, dat de bedenkingen van de afzonderlijke geloovigen in de kerk, indien er eenige voorkomen, tot hen of waar zij niet te bekomen zijn, althans tot den Dienaar of tot de Ouderlingen moeten overgebracht worden. En indien zij hen niet kunnen voldoen, zullen [deze bedenkingen] te schrift gesteld worden en tot den Dienaar gebracht worden, of indien zelfs hij hen niet zal kunnen tevreden stellen, tot de samenkomst der Classis. De ooren van het volk echter moeten, naar wij oordeelen, noch in het openbaar noch in bijzondere [gesprekken] door allerlei vragen worden ontsteld en in beroering gebracht.

[22] Wat voorts zoowel de wijze van prediken als van profeteeren aangaat, kan niemand iets bijzonders worden voorgeschreven dan dat ieder naar de mate van de ontvangene gave des Heiligen Geestes zal trachten de Schrift zoo duidelijk mogelijk uit te leggen en [dat] met een wijze van spreken, die zoo gepast mogelijk is voor de bevatting der hoorders. Daarentegen zal hij vermijden alle hatelijke en stinkende hoogdravendheid, waarin velen niet zelden vervallen, doordat zij over vele dingen ijdele bespiegelingen houden buiten het oogmerk, dat de Schrift voorsteld, omdwalen, een spel drijven met allerlei spitsvondige allegoriën, heidensche getuigen, ja zeer dikwijls zelfs profane en fabelachtige geschiedenissen tot een pralende vertooning te voorschijn brengen, getuigenissen van de vaderen

|12|

ijveriger dan te pas komt bijeenzoeken en aanhalen, jacht maken op duisterheid hetzij in de zinnen hetzij in de woorden, of kortom door welke andere dergelijke gekunsteldheid ook, die meer tot ijdele vertooning dan tot stichting dient.

[23] Maar hij zal alles terugbrengen tot deze twee voornaamste stukken van het Evangelie nl. het geloof en de bekeering; bij het eene stelle hij zich als eenigst doel de kennisse van Christus voor oogen, bij het andere de ware dooding des levens en de levendmaking. En hij zal trachten, zooveel dit in zijn vermogen zal staan, alle schuilhoeken en verborgen omhulsels van het menschelijk hart bloot te leggen, zoowel door de verkeerde meeningen en ketterijen als door de slechte zeden te bestraffen. Ook zal hij niet alleen de grove schelmstukken en openbare schanddaden vervolgen, maar evenzoo trachten de verborgen geveinsdheid der zielen uit te kleeden en het broeinest van goddeloosheid, hoovaardigheid en ondankbaarheid, dat zelfs bij de allerbesten schuilt, in het licht te stellen en op de geschikst mogelijke wijze uit te roeien.

[24] Hij zal zich er ook voor wachten, dat hij niet door al te wijdloopige predikatiën èn het geheugen van den hoorder bezware èn diens ijver verstompe en [als ’t ware] zijn maag tot walging verwekke; en dat vooral niet op die dagen, waarop aan het volk vrijheid moet gegund worden tot handenarbeid en die waarop gelegenheid moet gegeven worden voor de profetie. Daarom zal hij zich beijveren, zijne rede tot den duur van één uur te beperken.

[25] Dit alles echter laten wij over aan het goeddunken van een iegelijk en de mate des Heiligen Geestes met dien verstande, dat zoowel de Herders als de Profeten zullen bedenken, dat zij zich gaarne en gewillig te onderwerpen hebben aan de zachte en bescheiden censuur in de samenkomst der classe.

[26] Overal echter in de grootere steden en talrijker kerken, waar dit geschikt zal kunnen geschieden, raden

|13|

wij ten zeerste aan, dat men bijzondere propositiën zal houden, waarin degenen, aangaande wie goede hope is, dat zij eens de kerke Gods kunnen dienen en naar openbare ambten staan, binnenshuis zich oefenen en dat onder het bestuur en de leiding van één van de Dienaren of althans van de Profeten en Leeraren.

[26] Eén dag ten minste in de week zal men, naar de gelegenheid van iedere kerk, afzonderen voor plechtige gebeden, waarop men vóor of na de predikatie eene openbare en plechtige schuldbelijdenis en ootmoedige bede om vergiffenis voor het volk doen zal; welk [gebed] een ieder Dienaar zal uitspreken òf naar de ingeving des Geestes òf indien hij wil, door het formulier van de kerk van Genève of van eenige andere [kerk] zich voor te stellen.

[28] De gewone gebeden echter, welke tegen het einde van de predikatie en de profetie geschieden zullen, zullen òf door den Dienaar òf door den Profeet zoo geschikt mogelijk in verband worden gebracht met het onderwerp, dat in de predikatie is voorgesteld en zoo mogelijk zullen alle voornaamste stukken, die in de predikatie verklaard zijn, daarbij aangeroerd worden, opdat langs dezen weg de zaak zelve te dieper in de gemoederen der hoorders beklijven moge en tegelijk door de minder ervarenen verstaan worde, welk gebruik bij het bidden van de Schriften te maken is.

[29] Opdat niet in den tusschentijd, terwijl men tot de predikatie saâmkomt, door ijdele gesprekken zoowel de gemoederen worden afgeleid als de bediening van Gods Woord smaadheid worde aangeaaan, zoo zal het niet ondienstig zijn, dat vooreerst door éen van de Ouderlingen of Diakenen of kortom door eenig ander persoon tot dat werk aangewezen, het een of andere hoofdstuk uit de Schrift voor het volk gelezen worde en vervolgens als naar gewoonte psalmen worden gezongen.

[30] De voorlezers zullen echter indachtig zijn, dat het niet hun ambt is de Schrift te verklaren; zij zullen

|14|

daarom van alle verklaring zich te onthouden hebben, opdat zij vooreerst niet den sikkel slaan in eens anders oogst en voorts door ontijdige verklaringen het gewone gebruik der kerk niet verstoren.

[31] Bij het kerkelijk gezang zal men in alle Nederlandsche kerken de Psalmen, door Petrus Datheen overgezet, behouden; opdat niet door de verscheidenheid der overzettingen iets dat minder passend is en minder tot stichting dient, tusschen beide kome.

[32] In die kerken, waar scholen zullen zijn, die den een of anderen Schoolmeester hebben ervaren in de muziek, zal deze bij het psalmgezang de kinderen voorgaan en de overige menigte zal daarna de kinderen [bij het zingen] volgen. Daar echter waar òf geen scholen zijn, òf de Schoolmeesters wegens hun onervarenheid in de muziek niet in staat zijn voor te gaan, zal het dienstig zijn, dat ten minste één Voorzanger gebruikt worde, die het gezang van het volk leiden en bij het psalmgezang voorgaan zal en dat vooral, indien de Dienaar des Woords in de muziek onkundig is.

[33] Ook zal het niet onpassend zijn in de kerken borden te hebben opgehangen, waarop kort en duidelijk de wijze, waarop de psalmen moeten gezongen worden, wordt beschreven en de gewone wijze van zingen in beknopten vorm wordt uitgelegd; opdat niet door de wanklanken van het zingende volk den ongeloovigen òf ergernis òf stof tot lachen geboden worde.

[34] Bij deze borden kunnen nog andere gevoegd worden, waarop zal worden aangewezen welke psalmen op iederen dag gezongen worden, opdat degenen, die dat willen, vooraf kunnen overdenken wat er zal gezongen worden; tenzij het wellicht passender zal schijnen alle psalmen van den aanvang af en vervolgens onafgebroken de rij langs te zingen. Wij houden het er nl. voor, dat de volgorde, waarin de psalmen gezongen moeten worden, in de vrije beslissing van iedere kerk moet staan.

|15|

 

[Hoofdstuk III]
Van den Catechismus

[1] Met het ambt van den Dienst [des Woords] en der profetie verbinden wij niet zonder reden de gewoonte van te catechiseeren, welke van de Apostelen en hunne leerlingen [ons] is overgeleverd [en daarom] naar ons oordeel door alle kerken stellig te onderhouden is.

[2] Wat het formulier van den Catechismus aangaat houden wij het daarvoor, dat men in de Waalsche Kerken het Geneefsche, maar in de Nederlandsche het Heidelbergsche het liefste volgen moet. Doch wij laten het tot de volgende Synode vrij. 

[3] De tijd van te catechiseeren zij aan iedere kerk naar de gelegenheid van de plaats en van de omstandigheden vrij gelaten. De dusver gevolgde regeling worde onderhouden; en alle ijver worde aangewend, opdat de kinderen wier leeftijd dit veroorlooft, niet alleen leeren de woorden van de Catechismus letterlijk op te zeggen, maar ook den inhoud zelf leeren verstaan en dezen niet alleen in hun geheugen, maar ook in het diepst van het hart op te nemen. Daarom zullen zij niet alleen ondervraagd worden naar de woorden, die hun voorgezegd zijn, maar ook naar het wezen der zaak zelf, nadat hun dit door den Catecheet klaar en duidelijk is uitgelegd. Voorts zal het vóor alle dingen noodig zijn zich bij het uitleggen van den Catechismus te bedienen van de gemeenzaamste wijze van spreken, die zelfs bij het begrip der kinderen past; ook dat men de ouders der catechisanten en de Schoolmeesters vermane, dat zij hen tehuis en op school vlijtig onderrichten en hen er aan gewennen wat in de kerk hun voorgesteld is, uit eigen beweging te herkauwen en met daarbij gevoegde getuigenissen uit de Schriften te bewijzen. [4] Inzonderheid echter,

|16|

dat zij hen gewennen zich zedig te gedragen in de kerken en samenkomsten.

Een iegelijk, die voor een lidmaat der kerk wil gehouden worden, zal zekerlijk zijn kinderen, zoo spoedig hun leeftijd dit toelaten zal, aanbieden om gecatechiseerd te worden, opdat zij van de jeugd af in de ware religie en godzaligheid onderwezen kunnen worden. Die zulks weigeren zullen, zullen zonder twijfel onder de censuur der kerk vallen.

 

[Hoofdstuk IV]
Van de Ouderlingen

[1] Thans volgt de orde van de Ouderlingen of oudsten, die door Paulus onder den naam van κυβερνήσεων, d.i. van regeerders, of van τών προΐσταμένων d.i. van voorgangers worden aangeduid en daarom te samen met de Dienaren den kerkelijken Senaat of Kerkeraad vormen. [2] Het is daarom buiten allen kijf, dat hun ambt hierin bestaat, dat zij, een iegelijk over zijn eigen parochie [of wijk], naarstig de wacht houden en de hun toevertrouwde [gemeenteleden] van huis tot huis minstens eenmaal per week en [voorts] zoo dikwijls het de gewoonte zal zijn naar de regeling van elke kerk bezoeken, vooral echter tegen den tijd der Avondmaalsviering; dat zij naar de zuiverheid van hun levenswandel en zeden, naar hun getrouwe onderwijzing van hun huisgenooten, naar de gebeden, die zij in den morgen en avond voor hun huisgenooten doen en naar soortgelijke dingen nauwkeurig onderzoek doen; dat zij hen kalm en toch ernstig vermanen en naar gelegenheid en bevind der zaken hetzij tot standvastigheid hen vermanen, hetzij tot lijdzaamheid hen versterken, hetzij tot de ernstige vreeze Gods hen opwekken; een iegelijk, die hetzij troost hetzij bestraffing van noode heeft, vertroosten of bestraffen en overal waar dit noodzakelijk zal wezen, de zaak ter behandeling zullen brengen bij hen, die met

|17|

hen gesteld zijn over de broederlijke vermaningen, om gezamenlijk met dezen de terechtwijzing naar gelang van de overtreding vast te stellen. Zij zullen er ook aan denken allen en een iegelijk in hun wijk te vermanen, opdat zij hun kinderen ter catechisatie zenden.

[3] Om dit in het werk te stellen zal het noodig zijn zoo spoedig mogelijk elke kerk in vaste wijken te verdeelen naar gelang van de menigte en het gemak der geloovigen, die dezen plaatsen bewonen; aan het hoofd van elke wijk enkele Ouderlingen te stellen, die elke week op een vastgestelden dag in de gemeenschappelijke Kerkeraads [vergadering] zullen meedeelen, of alles in hun wijk recht en naar wensch toegaat. En zij zelf moeten zich aldus gedragen, dat zij indachtig zijn, dat zij niet alleen voor de Kerk, maar ook voor God zelf rekenschap zullen moeten geven van de zielen, die hun toevertrouwd zijn.

[4] Het is zoowel voor de Ouderlingen [zelf] geriefelijk als voor hunne bediening gepast, dat men bij de verdeeling der wijken niet zoozeer rekening houde met hunne bloedverwantschap, zwagerschap of onderlingen omgang dan wel met hunne woonplaats en nabuurschap.

[5] De wijze, waarop de Ouderlingen moeten gekozen en bevestigd worden, is dezelfde als bij de Dienaren, behalve dat men bij hun onderzoeking niet zoozeer letten zal op datgene wat eigenlijk tot den Dienst des Woords behoort, evenmin als bij hunne bevestiging de tegenwoordigheid van vreemde Dienaren noodig zal zijn. [6] Met alle kracht zal men zich echter daarop toeleggen, dat die dingen aanwezig zijn, die Paulus vereischt, nl. een onbestraffelijk leven, zuivere religie, uitstekende godzaligheid en geestelijke wijsheid, waarbij het bovenal nuttig zal wezen, dat eenige kennis ook van burgerlijke zaken gevoegd worde. Vóor alle dingen echter zullen zij zoover mogelijk verwijderd zijn van alle eerzucht en

|18|

begeerte naar roem, ja ook van alle vermoeden van eerbejag.

[7] Zij die gekozen zijn, zullen beloven in de handen van den Dienaar in tegenwoordigheid der overige Ouderlingen of ook, indien dit geschikt zal kunnen geschieden van heel de kerk, dat zij, gelijk hun ambt dit eischt, alle afgoderij, godslastering, ketterijen, overdadige weelde en alle overige dingen, die met Gods eer en de reformatie der kerk openbaar in strijd zijn zullen bekampen en stipt en getrouw hen, die aan hunne zorg zijn toebetrouwd, naar ieders omstandigheid en de gelegenheid der zaken zullen vermanen. Voorts dat zij, indien hun iets van belang toeschijnt, dit tot den Kerkeraad zullen overbrengen en hun ambt zoo getrouw mogelijk zullen vervullen; dat zij zich ook geenszins zullen laten verleiden hetzij door gunst, hetzij door geld, maar alleen rekening zullen houden met de kerk en den naam Gods. Dat zij voorts geen het minste gezag of vrijheid om te heerschen zich zullen aanmatigen hetzij over de Dienaren [des Woords], hetzij over de kerk, en dat zij geen nieuwe wetten naar eigen willekeur zullen invoeren, maar zich houden zullen aan de verordeningen der kerken en Synodes. En indien er iets nieuws mocht voorgekomen zijn, wat een nauwkeuriger onderzoek vereischt, dat zij dit dan tot de vergadering der Classis of van de provinciale parochie zullen brengen, opdat daar met gemeene stemmen worde vastgesteld, wat in het belang der kerken zal zijn. En dan eindelijk zullen zij na voorafgaande plechtige gebeden (want de oplegging der handen laten wij ook hier vrij) tot de bediening van hun ambt toegelaten worden.

[8] De Ouderlingen behooren voorts te weten, dat het ook tot hun ambt behoort de zieken te bezoeken en te troosten. Hoewel deze zorg ook den Diakenen volgens hunne roeping is opgelegd, nl. dat zij de kranken niet alleen verkwikken met de dingen noodig tot levensonderhoud, maar hen ook opbeuren door vertroosting. Het zal daarom noodig zijn, dat door de

|19|

Ouderlingen de namen der kranken en voornl. van hen, die behoeftig zijn, aan de Diakenen schriftelijk worden meegedeeld, opdat genen hun ambt te beter kunnen vervullen.

[9] Het maken van wetten echter of het oefenen van gezag, hetzij over de Dienaren [Des Woords] en hunne ambtgenooten, hetzij over de kerk, behooren zij te bedenken, dat allerminst tot hun ambt behoort, evenmin als het houden van kerkeraadsvergadering naar eigen welgevallen zonder dat de Dienaren dit weten of er bij tegenwoordig zijn.

[10] Indien echter in afwezigheid van de Dienaren een kerkeraadsvergadering zal moeten gehouden worden, dan zullen de Ouderlingen zeker verplicht zijn aan [de Dienaren] getrouwelijk opening te doen zoowel van de reden, waarom de kerkeraad belegd is, als van hetgeen daarin behandeld is.

[11] Ook indien de Dienaar ergens heen zal moeten afgevaardigd worden, zoo zal het niet betamen, dat de Ouderlingen daarover een besluit nemen dan na den anderen Dienaar des Woords of althans de Leeraren en Profeten er bij geroepen te hebben; en dat aangezien het niet behoorlijk is, dat gedurende zijn afwezigheid de zorg voor de kerk buiten hun weten of tegen hun wil op hen kome te vallen.

[12] Zoo dikwijls echter met gemeene toestemming hetzij een Dienaar des Woords of iemand anders, die een openbaar ambt bekleedt, ergens heen gezonden of met eenig ander ambt ten bate der kerk belast zal geworden zijn, zoo behoort hij dit gewillig en zonder bezwaar te maken op zich te nemen en met de grootste bereidwilligheid uit te voeren, [daarbij] bedenkende, dat hij in den dienst van onzen Heere Jezus Christus zijnde allerminst zijn eigen meester is. Anderszins indien hij geweigerd zal hebben zich te onderwerpen aan het oordeel der broederen, hetzij van de Classis, hetzij van den Kerkeraad, zoo zal men met hem te handelen hebben naar het formulier van de kerklijke tucht.

|20|

[13] Evenals wij voorts om vele oorzaken het niet alleen nuttig, maar volstrekt noodzakelijk oordeelen, dat alle handelingen van den Kerkeraad in een afzonderlijk boek nauwkeurig worden aangeteekend door één persoon, uit het getal der Ouderlingen hiertoe afgevaardigd, zoo komt het ook allerzins met Gods Woord overeen, dat de Diakenen alle ontvangsten en uitgaven naarstig aanteekenen en aan den Kerkeraad iedere maand, of zoo dikwijls dat overigens nodig zal schijnen, rekening en verantwoording doen.

 

[Hoofdstuk V]
Van de Diakenen

[1] Het is vervolgens het getuigenis der Schrift volkomen zeker, dat het ambt der Diakenen hierin bestaat, dat zij de tafelen bedienen, dat is, dat zij den armen in hunne behoeften te hulpe komen en door aalmoezen te verzamelen hun het noodige verstrekken.

[2] Het is behoorlijk, dat hunne verkeizeing en bevestiging op geen andere wijze zal geschieden dan hierboven bij de Ouderlingen verklaard is; behalve dat men bij de onderzoeking vooral letten zal op de getrouwheid en ijver, en zich voornamelijk zal wachten voor [hen, die] het schandmerk der gierigheid [dragen]. In alles echter zal men de regel volgen door Paulus voorgeschreven I Tim. 3. [3] Zij behooren ook naarstig hen te vermanen, wier vermogen dit toelaat, dat zij aan de behoefte der kerk en het gebrek der armen te hulpe komen.

[4] Wij zijn van oordeel, dat hun getal te dezen tijde voor elke kerk niet kan worden voorgeschreven, daar [hierbij] vooral met de omstandigheden gerekend moet worden.

[5] Het zal echter niet ondienstig zijn, dat vooral in de grootere plaatsten twee soorten van Diakenen worden ingesteld, waarvan het éene deel zich zal toeleggen

|21|

op het verzamelen en uitreiken der aalmoezen en tegelijk zorg zal dragen, dat, zoo daar eenige goederen aan de armen vermaakt zijn, deze op wettige wijze van de erfgenamen afgevorderd en getrouw aan de gelegateerden worden uitgedeeld. [6] Het andere deel zal voornamelijk zorg dragen voor de zieken, gewonden en gevangenen; deze [Diakenen] behooren begaafd te zijn behalve met trouw en ijver ook met de gave der vertroosting en eene niet gemeene kenisse des Woords; en zij zullen naarstig bij de Ouderlingen navragen, of er in hunne wijken soms ook zieken en zwakken zijn, die vertroosting en opbeuring behoeven.

[7] Al wie door krankheid bedlegerig zal zijn, zal door de Diakenen of Ouderlingen aan den Dienaar des Woords zijn ziekte melden, opdat zoo noodig deze òf zelf kome en den kranke met Gods Woord vertrooste, òf deze taak overdrage aan de Ouderlingen en Diakenen, wanneer dit hem minder gelegen komt, wegens andere bezigheden, die het gemeene belang raken en van grooter gewicht zijn.

[8] De plicht der liefde gebiedt, dat men ook acht zal geven op degenen die van buiten komen en de vreemdelingen. [9] Daarom zal het de roeping der Diakenen zijn nauwkeurig onderzoek te doen bij de Ouderlingen en andere leden der kerk, of er wellicht ook reizigers of vreemdelingen, die geloovigen zijn, in die plaats gekomen zijn, opdat men hun de weldaad der gastvrijheid en verdere trouwe en christelijke hulpe bewijzen kunne. En indien zij behoeftig zijn, zal ook het noodige hun verstrekt worden. Voorts is het buiten twijfel, dat hunne verzorging behoort tot de eerste soort van Diakenen.

[10] Op die plaatsen, waar dit gelegen zal komen, oordeelen wij, dat ook vrouwen van beproefd geloof en eerbaren levenswandel en die van gevorderden leeftijd zijn, naar het voorbeeld der Apostelen terecht tot die ambt kunnen aangenomen worden.

[11] De Diakenen zullen ook toezien, of aan de

|22|

weduwen of weezen der kerk, door iemand geweld of onrecht wordt aangedaan, en indien zij iets [van dien aard] zullen vernomen hebben, zullen zij het overbrengen aan den kerkeraad, opdat terstond eenige bepaalde personen gekozen worden, die naar gelang van de hoedanigheid der zaak zorgen zullen, dat door de Overheid recht gedaan worde.

[12] Voorts zal het ook noodig zijn, behalve deze Diakenen nog andere goede mannen, die van een beproefd geloof en levenswandel zijn, met voorzichtige keuze bij een te zoeken, die de bezoldigingen der Dienaren en wat voorts tot het gebruik van den Dienst (des Woords) noodig zal zijn, verzamelen zullen.

[13] Hieronder rekenen wij ook datgene wat betrekking zal hebben op de bijeenroeping der Synodes, de afvaardiging hetzij van de Dienaren, hetzij van eenig ander persoon, waar dit noodig zal zijn, tot noodzakelijke kerkelijke bezigheden, evenals alles wat behooren zal tot den bouw der tempels of kerken.

[14] Hoewel wij het voor dienstiger houden, dat in de grootere plaatsen, waar dit maar eenigszins mogelijk zal zijn, ook deze ambten onderscheiden worden en de zorg voor de Dienaren afgescheiden worde van de zorg voor de overige dingen. Deze dingen zullen echter het geschikst in de Synode kunnen besloten worden, aan welke wij ook de zorg voor de Scholen en haar inrichting overlaten.

[15] Wat voorts de aanstellling van eenigen penningmeester of quaestor aangaat, het doen van rekening van ontvangst en uitgaaf aan den Kerkeraad en datgene wat [verder] op deze zaak betrekking zal hebben, zoo behoort iedere Kerk naar ieders gelegenheid en wijze daarover voortaan te beslissen, of althans de Synode in het algemeen iets vast te stellen.

[16] Wij houden het er echter voor, dat het in het geheel niet overeenkomt met het ambt der Ouderlingen, dat hun de uitdeeling en bezorging der kerkelijke goederen van welken aard zij dan ook mogen zijn,

|23|

of waar vandaan zij mogen komen, [worde toebetrouwd].

[17] Afgedacht nog van de moeilijkheden, die elken dag voorvallen, volgt het uit den aard der zaak, dat de Ouderlingen en Diakenen, die in hunne roeping een tijdlang zich getrouw hebben getoond, dit niet hebben gedaan zonder groot nadeel van hun huiselijke zaken; daarom achten wij het nuttig, dat jaarlijks nieuwe [Ouderlingen] worden gekozen, op deze wijze, dat na verloop van éen jaar of van zes maanden, (naarmate de zaak en de omstandigheden dit zullen eischen) het halve deel van zijn dienst worde ontslagen en anderen in hunne plaats worden gekozen, die met de overige nog blijvende [Ouderlingen] over de kerk zullen gesteld worden. Met dien verstande echter, dat het den Kerkeraad vrij sta de meest geschikte Ouderlingen en Diakenen, die daartoe bereidwillig zijn, te verzoeken en te bidden, dat zij het halve of geheele volgende jaar (naar dit den Kerkeraad zal goeddunken) de kerk in hunne roeping willen dienen.

[18] Hij die een openbaar ambt bekleedt zooals de Dienaar of Herder, de Leeraar, de Ouderling, de Schoolmeester of de Diaken enz. mag de Kerk, die hij dient, geenszins verlaten zonder dat van zijne zaak wettig kennis is genomen en het oordeel van de geheele Classis of parochie, (nadat de provinciën in classen zullen verdeeld zijn) daarover is ingewonnen. En anderzijds zal het ook de Kerken niet vrij staan, hetzij haar Dienaar, hetzij haar Leeraar, hetzij haar Ouderling enz., los te maken zonder de toestemming van de parochie of provinciale classis verkregen te hebben.

[19] Nochthans meenen wij niet, dat aan de vergaderingen der Classis eenig recht in deze zaak over eenige kerk of hare Dienaren toe te kennen zij, tenzij deze [kerk] hierin uit eigen beweging toestemme; opdat de kerk niet tegen haar wil beroofd worde van haar recht en gezag.

|24|

 

[Hoofdstuk VI]
Van de Sacramenten

En wel eerst van den Doop

[1] Daar de Sacramenten met de bediening des Woords door een onlosmakelijken band zijn verbonden, zoo betwijfelt niemand, dat zij tot het ambt der Dienaren behooren. Wij oordeelen daarom, dat de Doop door niemand anders dan door den Dienaar des Woords op de rechte wijze kan meegedeeld worden.

[2] De Doop nu zal bediend worden met het gebruikelijke formulier, dat in de kerkelijke verordeningen voorgeschreven is. En dat wel nergens anders noch op eenige andere wijze dan in de samenkomsten der kerk bij de prediking en den catechismus.Tenzij het wellicht noodzakelijk zal zijn in den aanvang bij een kerk, die pas ontstaan is, rekening te houden met enkele zwakken en hun ter wille [en] om ergernis te vermijden de kinderen, die met krankheid bezocht zijn, aan huis te doopen. Maar zelfs dit wordt niet toegestaan dan in tegenwoordigheid van ten minste vier of vijf geloovigen en slechts zoolang totdat door een besluit der Synode hierin op andere wijze zal voorzien geworden zijn.

[3] Wij laten echter, gelijk wij vroeger gezegd hebben, het gebruik van bijzondere getuigen (welke men gewoonlijk peters noemt) en de wijze van doopen vrij.

[4] De ouders echter en de getuigen, die de kinderen ten doop zullen aanbieden, zullen met die woorden worden ondervraagd welke in het fomulier van den Doop staan uitgedrukt.

[5] Het is buiten kijf, dat het ten hoogste dienstig is, zoowel voor de kerk als voor het Gemeentebest, dat de namen der kinderen, ouders en getuigen in de publieke registers worden opgeteekend. Ook zullen daarbij afzonderlijk kunnen worden opgeschreven de namen van 

|25|

hen, die na in de kerk belijdenis des geloofs afgelegd te hebben in Christus sterven.

 

Van het Avondmaal des Heeren

[6] Wij achten het zeer nuttig, veertien dagen van te voren den tijd, waarop het Avondmaal gevierd zal worden, aan het volk bekend te maken, zoowel opdat de afzonderlijke leden der kerk zich bijtijds voorbereiden kunnen, als opdat de Ouderlingen hun ambt in het bezoeken der wijken op de rechte wijze kunnen volbrengen.

[7] Niemand zal echter tot het Avondmaal des Heeren toegelaten worden, tenzij hij vooraf belijdenis des geloofs afgelegd en aan de kerkelijke tucht zich onderworpen zal hebben.

[8] Zij, die begeeren zullen tot het Avondmaal toegelaten te worden, zullen acht dagen vóór den voor het Avondmaal bepaalden dag hunne namen bij den Dienaar inleveren en de Kerkeraad zal dan terstond aan éen of meer Ouderlingen naar gelang van de wijk en het getal der personen de opdracht geven om ijverig en nauwkeurig onderzoek te doen naar hun vroeger leven en wat zij vernomen hebben ter kennisse van den Kerkeraad te brengen, opdat zoo iets in den weg staat, waarom zij liever niet behooren toegelaten te worden, men bijtijds kunne tusschenbeide komen, of zoo niet, kunne voortschrijden tot de onderzoeking des geloofs.

[9] Wij oordeelen echter, dat het om vele oorzaken niet noodig, ja zelfs niet nuttig is, dat dit in het openbaar moet geschieden, maar [het onderzoek] worde ingesteld privaat in tegenwoordigheid van den Dienaar en de Leeraren en Profeten, of indien met deze niet zal kunnen bekomen, van eenige Ouderlingen en den Dienaar volgens hetgeen in de kerkelijke verordeningen wordt voorgesteld. 

[10] Het zal echter niet ongepast zijn de kinderen, die de catechisatie afgeloopen hebben, in tegenwoordigheid

|26|

der geheele kerk te onderzoeken, volgens het formulier van den korteren Catechismus, waaraan nog toegevoegd zullen worden de voornaamste stukken van den grooteren Catechismus; en dit [zal geschieden] acht dagen vóór den vastgestelden dag van het Avondmaal.

[11] Zij nu, die behoorlijk onderzocht zijn, hetzij dat zij kinderen, hetzij dat volwassenen zijn, zullen zich des daags vóór den dag, waarop het Avondmaal zal gevierd worden, voor de kerk stellen en hun zal, nadat de voornaamste stukken van het geloof en de religie hun voorgesteld zijn, naar hunne instemming daarmede gevraagd worden; tegelijk zullen zij zich ook onderwerpen aan de kerkelijke tucht en hunne namen laten opschrijven in de kerkelijke registers; en dan eindelijk zullen zij aan het volk worden voorgesteld, opdat zij, indien geen wettige verhindering voorkomt, den volgenden dag tot de tafel des Heeren toegelaten kunnen worden.

[12] Wij zijn van oordeel, dat de breking des broods alleszins noodzakelijk is, omdat die door Christus klaarlijk is ingesteld en door de Apostelen en de geheele oudere kerk niet zonder de gewichtigste oorzaken is onderhouden geworden.

[13] De woorden bij het Avondmaal, die in de kerkelijke verordeningen worden voorgesteld, achten wij dat zekerlijk moeten behouden worden, omdat zij het meest overeenkomen èn met de instelling èn met het duidelijke voorschrift van Christus èn eindelijk met de verklaring van Paulus.

[14] Wij oordeelen voorts dat in alle kerken gewoon brood en niet een bijzonder soort of ongezuurd brood of iets anders zal gebruikt worden, dat naar bijgeloovigheid smaakt.

[15] Wij meenen, dat men evengoed het Avondmaal zittende als staande kan vieren en terwijl het gevierd wordt, de Schrift kan lezen of psalmen zingen.

[16] Voorloopig kan nog niet één bepaalde tijd om het Avondmaal te vieren voor alle kerken voorgeschreven worden, totdat in de Synode zal overwogen

|27|

zijn wat in het algemeen belang der kerken is.

[17] Men moet er echter voor zorgen, dat de predikatiën ten tijde der Avondmaalsviering niet worden uitgerekt tot die uren, die aan de bediening van het Avondmaal moeten gegeven worden, opdat er rekening worde gehouden met het volk en inzonderheid met de zwangere vrouwen en de overigen, die zwak van gezondheid zijn.

 

[Hoofdstuk VII]
Van het huwelijk

[1] Zoowel de gewoonte als de dagelijksche ondervinding getuigt, dat het noodig is de namen van hen, die door het huwelijk zullen verbonden worden, op drie Zondagen van den kansel voor het volk af te kondigen.

[2] Voordat echter deze afkondiging der namen geschiedt, zullen zij te samen met hunne Ouders of Voogden zich stellen voor den Dienaar en twee Ouderlingen hunner wijk, opdat men hen kunne ondervagen, naar wat noodig zal schijnen. Na afloop hiervan zullen hunne namen in de kerkelijke registers worden opgeteekend.

[3] De huwelijken kunnen op elken dag zonder onderscheid gesloten worden, mits op dienzelfden dag een predikatie voor het volk gehouden worde. Uitgezonderd zullen slechts die dagen zijn, die aan het vasten gewijd zijn, omdat met op deze dagen zich voornamelijk heeft toe te leggen op gebed en treurigheid.

[4] Het overige, wat betrekking kan hebben op de regeling der huwelijken en de behandeling der echtscheidingen, oordeelen wij dat in de Synode punt voor punt te behandelen zij.

|28|

 

[Hoofdstuk VIII]
Van de tucht

[1] Men moet ganschelijk daarvoor waken, dat bij de inrichting van een pas ontstaande kerk nergens de kerkelijke tucht verzuimd worde. Want hoe heilzaam en noodzakelijk deze is, leert ons overvloedig zoowel de instelling als de leer zelf van de Heere Christus en de Apostelen, en ook het gebruik van de Apostolische en de geheele oudere kerk en eindelijk ook de dagelijksche ondervinding der zaken zelve.

[2] Daarom is het ook billijk, dat niemand tot den dienst des Woords behoort toegelaten te worden dan die bereid is dezen regel der tucht te handhaven en te bewaren.

[3] Wij zijn van oordeel, dat de tucht bestaat deels in de censuur over de leer of religie en den levenswandel, deels in de wettige bestraffing, deels ook in den ban, waarin voornamelijk de sleutelmacht gelegen is, die door den Heere aan de kerk gegeven is.

[4] Dat nu de censuur over de religie en den levenswandel wat de afzonderlijke leden der kerk aangaat behoort tot de roeping van den kerkelijken Senaat, dat wil zeggen van de samenkomst der Ouderlingen ten overstaan van de Dienaren, Leeraren en Profeten, zoo daar eenige zullen zijn, is buiten kijf.

[5] Want ieder ziet, dat het tegen alle recht en billijkheid zou zijn hen, aan wie het toekomt van alle zaken kennis te nemen, uit te sluiten van het oordeel en de censuur. Daarom schijnt de censuur over de leer eigenlijk aan de Dienaren en Leeraren, maar die over den levenswandel aan de Ouderlingen toe te komen. Doch zonder twijfel behooren zij over en weer hierbij elkaar de helpende hand te bieden.

[6] Nu stemt het ongetwijfeld met de rede en de billijkheid overeen, dat degenen, aan wie de censuur

|29|

wordt overgelaten, ook de macht hebben om te bestraffen. Wij oordeelen daarom, dat het meer dan behoorlijk is, dat deze zaak tot het oordeel van den Kerkeraad behoort.

[7] Indien iemand derhalve heimelijk of openbaar vreemde leerstellingen en ketterijen rondgestrooid zal hebben, zoo zal zijn naam door de Ouderlingen aan den Kerkeraad worden aangebracht; na daar geroepen te zijn, zal hij vermaand worden en indien hij aan dit oordeel der kerk zicht onderworpen zal hebben, zal hij in genade weder worden aangenomen; zoo hij echter na twee- of driemaal vermaand te zijn, hardnekkig zijn gemoed verhard zal heben, zal hij van de gemeenschap der geloovigen geweerd worden.

[8] Op dezelfde wijze zal, ook indien iemand de orde en samenkomst der kerk hoovaardig veracht en na menigvuldig vermaning in het minste geen berouw getoond zal hebben, hem de gemeenschap der kerk ontzegd worden.

[9] Wat nu de censuur en de bestraffing over den levenswandel aangaat, zal men in alles de instelling van Christus volgen, opdat bij geheime zonden, die met geen openbare ergernis vergezeld zijn, niemand voor de vierschaar van den Kerkeraad getrokken worde, tenzij hij met hardnekkig gemoed de zeer dikwijls herhaalde vermaningen verachtelijk verworpen heeft. Aangeklaagd zijnde bij den Kerkeraad zal hij echter ernstig vermaand worden, en, indien hij geen berouw zal hebben, als een verrot lid worden afgesneden.

[10] Maar bij openbare zonden en die met openlijke ergernis vergezeld zijn, zal het gezag van den Kerkeraad of kerkelijken Senaat zich terstond doen gelden; vooreerst door hem te vermanen en indien hij gehoorzaamd zal hebben, door hem zachtmoedig in genade weder aan te nemen; in het tegenovergestelde geval door hem met den ban te slaan.
Wat voorts de schrikkelijke schanddaden en schelmstukken aangaat, zullen [de schuldigen], zelfs indien zij

|30|

aan de vermaning gehoor zullen gegeven hebben, nochthans voor eenigen bepaalden tijd van de gemeenschap worden geschorst, totdat zij een duidelijke proeve en bewijs van boetvaardigheid zullen geleverd hebben.

[11] Indien iemand echter meent, dat hem op deze wijze of op eenige andere manier onrecht is aangedaan, zal het hem vrijstaan van de uitspraak van den Kerkeraad zich te beroepen op het oordeel van de Classen (nadat deze ingesteld zullen zijn) en wederom van de beslissing van de Classen zal hij hulpe mogen verzoeken bij de Synode; hoewel zulk een tegensparteling en weigering om zijn schuld te erkennen het schandmerk der hardnekkigheid niet zal kunnen ontgaan.

[12] Maar ten opzichte van de Dienaren en Ouderlingen behoort een eenigszins andere handelwijze gevolgd te worden, opdat zij niet lichtvaardiglijk aan lasteringen bloot staan; ten ware zij wellicht (wat God verhoede) met eenig openbare schanddaad en schelmstuk zich bevlekt hadden. Want dat zij in dat geval zoo spoedig mogelijk, zonder het oordeel der Classis af te wachten, met schande en oneer van hun ambt moeten verwijderd worden, wordt door niemand betwijfeld.

[13] Zoo zij echter met eenige heimelijke zonde bevangen zullen zijn, zal de censuur overgelaten worden aan de vergadering der Classis. Daarin zal, nadat zij bevolen zijn buiten te staan en van de overigen een eed afgenomen is, dat niemand zal verklappen wat of door wien iets gezegd is, nauwkeurig onderzoek worden gedaan naar ieder van de Dienaren en Ouderlingen afzonderlijk, en nauwkeurig navraag worden gedaan, hoe ieder zich in zijn ambt gedragen heeft. En indien iemand een vermaning zal schijnen noodig te hebben, zoo zal hij, na in de vergadering teruggeroepen te zijn, vermaand worden, of zoo een bestraffing en kastijding [noodig is], zal hij worden bestraft en naar de grootte of lichtheid van zijn misdaad worden gekastijd.

[14] Voorts zijn de misdaden, die in de Dienaren geenszins te dulden zijn, ongeveer van dezen aard:

|31|

ketterij, scheuring, openlijke verachting der kerkelijke orde; openbare godslastering, die zelfs de straf der burgerlijke Overheid verdient; simonie; onbetamelijke kuiperij om zich in eens anders plaats in te dringen; verlating van zijn dienst en zijne kerk zonder wettige toestemming en beroeping; de misdaad van vervalsching; meineeed; hoererij; diefstal; dronkenschap; wapengeweld en alle geweld, dat burgerlijke straf verdient; ongeoorloofde woeker; dobbelspel en de overige onbetamelijke en door de wetten verboden spelen; het klaarblijkelijk jacht maken op heerschappij over de kerk en zijne ambtgenooten en alle overige dergelijke [misdaden], die hetzij het brandmerk der schande op iemand drukken of in anderen de afsnijding van de kerk zouden verdienen.

[15] Van een anderen aard zijn echter die zonden, die wel geduld worden, maar toch onderhevig zijn aan bestraffing en censuur. Van dien aard zijn: ijdele nieuwsgierigheid naar onnutte vragen; een vreemde en gezochte manier om de Schriften te behandelen, welke den hoorders ergernis baart; zooals door hen geschiedt die òf meer dan betamelijk is aan hunne bespiegelingen toegeven òf een spel drijven met onpassende allegoriën, of kortom dingen er bij halen om vertooning te maken, die niet overeenkomen hetzij met het doel, hetzij met de waardigheid der Schriften; het invoeren naar eigen welgevallen in de kerk van iets, dat nieuw en gansch ongewoon is; klaarblijkelijke nalatigheid in hunne studiën en de lezing der Schriften; het al te toegevend zich betoonen bij het kastijden der zonden en het al te genegen zijn tot vleierij; eindelijk het al te traag en nalatig zijn in de overige dingen, die tot hun ambt behooren. Onkuische aardigheden of onbetamelijke scherts; leugentaal; het rooven van iemands eer of kwaadsprekerij; vuile gesprekken; beleedigende woorden; vermetelheid; opzettelijk bedrog; klaarblijkelijke gierigheid; eerzucht en begeerte naar ijdelen roem; plotseling opkomende en bandelooze toorn; huiselijke

|32|

oneenigheid; haat en twist; al te scherpe en onmatige bestraffingen; alle onmatige weelde in kleeding, bij tafel en in de overige dingen, welke niet betaamt voor een Dienaar des Goddelijken Woords; heimelijk streven om te gebieden en heerschappij te oefenen over de kerk of hunne ambtgenooten.

[16] Wie van de eerste soort van misdaden overtuigd zal zijn, zal in de vergadering der Classis van zijn ambt worden afgezet.

[17] Bij de overige [zonden] zullen zij, die ter classisvergadering geroepen zijn, een broederlijke vermaning en zachte kastijding aanwenden. Indien hij deze, nadat ze twee of driemaal herhaald is, veracht zal hebben, zoo zal de zaak voor de vergadering der Classen of de vierschaar der Synode gebracht worden en daar zal besloten worden wat tot voordeel en nut der kerk wezen zal.

[18] Wat voorts de lichtere fouten aangaat, die zelfs het oordeel der vergadering niet waardig zullen schijnen, daarin zal men die orde volgen, die Christus voor alle overige [gevallen] heeft voorgeschreven.

[19] Opdat deze orde der censuur nu te gemakkelijker gevolgd moge worden, meenen wij, dat het nuttig zal zijn telkens om de twee of ten minste drie maanden vergadering van iedere Classis te houden, waar naar dusdanige zaken nauwkeurig onderzoek geschieden zal. Ook zou het niet ondienstig zijn, dat de Classen van een geheele provincie met tusschenpoozen van een half jaar bijeen kwamen, en eindelijk dat elk jaar een provinciale Synode van geheel Nederland gehouden werde. Maar aangezien over deze dingen niets vastgesteld kan worden, meenen wij, dat zij aan het oordeel der Synode moeten overgelaten worden.

[20] Het schijnt ook nuttig te zullen zijn, dat deze samenkomsten der verschillende Classen, die ter wille van de censuur ingesteld zijn, niet steeds op ééne plaats gehouden worden, maar liever zoo dikwijls mogelijk op verschillende plaatsen, vooreerst opdat de heerschappij

|33|

van de eene kerk over de andere verhinderd worde en voorts — en dit wel voornamelijk — opdat degenen, die te saam komen, des te nauwkeuriger zich kunnen toeleggen op de onderzoeking van iedere afzonderlijke kerk en navraag kunnen doen, stuk voor stuk, welke orde gevolgd wordt zoowel bij de onderwijzing des Woords als bij de regeling der Sacramenten en Tucht en eindelijk of de Ouderlingen en Dienaren hun ambt goed en ijverig waarnemen.

[21] Indien er ten slotte in eenige kerk iets bijzonders is met betrekking tot de orde en de rechte inrichting der kerk, zal het aan iedere kerk vrijstaan daarbij te volgen wat het meest tot stichting zal geschikt wezen; mits men daarbij steeds nauwkeurig acht geve op de omstandigheden, opdat het lichaam zelf der kerk bij voortduring en onafgebroken in eenigheid des geestes en den band des vredes gehouden worde.

[22] De Dienaren die zich de moeite hebben gegeven deze [bepalingen] bijeen te brengen, willen hiermede openlijk voor God en menschen betuigd hebben, dat zij bij het vaststellen dezer punten, welke dusver opgeteekend zijn ten bate van de welstand der Nederlandsche Kerken, en hare eenparige en overeenstemmende ordening dit geenszins gedaan hebben tot nadeel van de andere kerken, maar dat zij alleen rekening gehouden hebben met tijd, plaatsen, personen en de overige omstandigheden [en] met de grootste zorg en nauwkeurigheid onderzocht hebben (na vooraf de goddelijke hulpe te hebben ingeroepen,) wat naar gelang van dit alles voor de Nederlandsche kerken dienstig of ondienstig zou zijn. En zij hebben de zaken alzoo geleid, dat wanneer het gebeuren mocht, dat onze Heere Jezus Christus hierna eenmaal een overvloediger vrucht zijner genade aan Nederland verleende, zoowel ten aanzien van eene godvruchtige reformatie der overheid als wat betreft den wasdom der kerk, het vrij zal staan deze punten breeder uit te werken en naar gelegenheid der zaken en tijden, hetzij te vermeerderen

|34|

hetzij te verminderen, hetzij zoo dit noodig zal schijnen, te veranderen.

 

Aldus gedaan te Wezel 3 November 1568.