15.3.1 Plaats in de kerk

Evangelisch-lutherse gemeenten zijn allereerst gemeenten van de kerk. Wat in eerdere hoofdstukken van deze toelichting over gemeenten, kerkenraden en plaatselijke colleges is gezegd, geldt dus ook voor evangelisch-lutherse gemeenten. Voor de visitatie en het opzicht, het toezien op de vermogensrechtelijke aangelegenheden en de behandeling van bezwaren en geschillen gelden voor evangelisch-lutherse gemeenten dezelfde regels als voor andere gemeenten. De verantwoordelijkheid van de kerk voor ook de evangelisch-lutherse gemeenten komt dus allereerst tot uiting in de zorg van de classicale vergadering en haar breed moderamen en van de regionale colleges voor deze gemeenten.

Daarnaast heeft ook de evangelisch-lutherse synode een bijzondere verantwoordelijkheid

|324|

voor evangelisch-lutherse gemeenten. Kenmerkend voor een evangelisch-lutherse gemeente is immers dat deze zich in het bijzonder verbonden weet met de belijdenisgeschriften van de lutherse traditie (ord. 1-1-1). Daarom wordt — om het lutherse karakter van de gemeente te waarborgen — de evangelisch-lutherse synode, de synodale commissie of de financiële commissie van de evangelisch-lutherse synode door (het breed moderamen van) de classicale vergadering en de colleges erbij betrokken indien een zaak een evangelisch-lutherse gemeente betreft.

Hieronder wordt deze betrokkenheid in een aantal paragrafen uitgewerkt. Daarnaast komt de betrokkenheid ook tot uiting in de volgende zaken.

De kerkenraad van een evangelisch-lutherse gemeente zendt de plaatselijke regelingen niet alleen ter kennisneming toe aan het breed moderamen van de classicale vergadering, maar ook aan de evangelisch-lutherse synodale commissie (ord. 4-7-2, zie § 6.2.1).

Indien in een evangelisch-lutherse gemeente met minder dan 300 leden besloten wordt tot een kerkenraad met minder dan acht leden, hoort het breed moderamen van de classicale vergadering de evangelisch-lutherse synode voordat dit breed moderamen al of niet instemt met de regeling van werkzaamheden. Hetzelfde geldt indien in de kerkenraad van een evangelisch-lutherse gemeente de helft van het aantal ambtsdragers ontbreekt of buiten functie is (ord. 4-6-4 en 5; zie § 6.2).