De oecumenische opdracht van de kerk als geheel komt in ord. 14 breed aan de orde. Maar ook oecumene begint aan de basis, in de gemeente. Daarbij zet art. X-4 de oecumenische samenwerking onder het voorteken van het bovenstaande: het gaat om doelgerichte samenwerking, waarin de missionaire, diaconale en pastorale roeping van de gemeente des te beter tot uitdrukking kan komen.
Ord. 8-5 zet dat eveneens voorop, door te spreken van ‘oecumenische arbeid ter plaatse’, die vorm kan krijgen in medewerking aan organisaties waarin plaatselijke kerkelijke gemeenschappen samenwerken, bijvoorbeeld op missionair of diaconaal terrein. Maar ord. 8-5-2 geeft de oecumenische samenwerking vervolgens een eigen kleur, door te stellen dat de gemeente deelneemt aan de plaatselijke raad van kerken. Die zal niet overal te vinden zijn of zelfs maar mogelijk zijn, en zeker niet altijd onder de naam ‘raad van kerken’. Tot het onmogelijke is niemand gehouden, maar kerkordelijk wordt van de gemeenten wel gevraagd zich hiervoor in te zetten.
In ord. 8-5-3 wordt tenslotte gewezen op een ontwikkeling die de laatste decennia voor veel gemeenten van grote betekenis is geweest: de oecumenische samenwerking met gemeenten in andere landen, zoals die vorm gekregen heeft in honderden gemeentecontacten, met name binnen Europa, maar ook daarbuiten. Dat de kerkorde er aandacht aan geeft, geeft aan dat het hier moet gaan om meer dan om een hobby van een klein groepje gemeenteleden. Als het goed is, krijgen zulke contacten in het beleid — en beleidsplan — van de kerkenraad een plaats.