Ook de pastorale arbeid is kerkordelijk geen puur intern-kerkelijke zaak. Er kunnen anderen zijn die deze zorg behoeven. Een kerkenraad kan daarom niet zo maar stellen dat de predikant zich in de pastorale zorg dient te beperken tot de eigen kring. Ord. 8-4-4 wijst nog op een ander aspect: waar in instellingen (ziekenhuizen, gevangenissen, kazernes) in de eigen omgeving bijzonder pastoraal werk geschiedt, daar wordt van de gemeente gevraagd ‘uitdrukking te geven aan haar verbondenheid daarmee’. Dat kan men doen door verantwoordelijkheid te nemen voor het beroepen van een predikant met bijzondere opdracht (ord. 3-23) of door een daar werkende predikant in algemene dienst die in de gemeente woont te betrekken bij het kerkenraadswerk (ord. 4-6-7). Maar ook door de inzet van gemeenteleden als vrijwilligers ter ondersteuning van deze pastorale zorg of door andere vormen van betrokkenheid.
In dat alles gaat het om vormen van herderlijke zorg, gericht op de onderlinge
|216|
opbouw in geloof, hoop en liefde (art. X-3). En net als bij missionair en diaconaal werk staat het leven van (de leden van) de gemeente in dit werk voorop: zij hebben de roeping om te zien naar elkaar en naar anderen. Daarnaast behoort de herderlijke zorg tot de centrale verantwoordelijkheid van de predikanten en de ouderlingen (ord. 3-9 en 10).