In de eerste vergadering van het jaar worden, naast de leden die het moderamen vormen, uit de vergadering ook nog enkele andere ambtsdragers (met secundus, zie § 6.3.1) gekozen. Samen vormen ze voor dat jaar het breed moderamen van de classicale vergadering. De leden zijn, zolang ze afgevaardigd zijn, onbeperkt herkiesbaar. De omvang van het breed moderamen is niet voorgeschreven. In de regel zal een breed moderamen van zeven à tien leden toereikend zijn. De verdeling van de ambten wordt wel nauwkeurig bepaald: het breed moderamen dient ongeveer voor telkens 30% uit predikanten en diakenen te bestaan en voor telkens 20% uit ‘gewone’ ouderlingen en ouderlingen-kerkrentmeester. Bij een breed moderamen van zeven leden zijn dat 2 predikanten en 2 diakenen en afwisselend 1 of 2 ouderlingen en ouderlingen-kerkrentmeester.
De taken van het breed moderamen worden in ord. 4-16-6 tamelijk summier weergegeven. Het eerste dat daarin opvalt, is de uitdrukking ‘in naam van’. Die maakt duidelijk dat het breed moderamen een andere positie heeft dan een moderamen. Het kan in bepaalde gevallen de classicale vergadering voluit vertegenwoordigen en namens die vergadering handelen. De taken die hier worden aangeduid, omvatten het leidinggeven aan het werk van de organen van bijstand, de regeling van de consulentschappen (voor zover dat niet aan een ringverband is opgedragen) en het verrichten van de taken die de classicale vergadering aan het breed
|181|
moderamen delegeert. Net als bij de classicale vergadering had eraan toegevoegd kunnen worden: ‘het verrichten van alles wat verder naar de orde der kerk van hem wordt gevraagd’. Die kerkordelijke taken zijn niet gering; daarom geven we een overzicht van de belangrijkste taken.
Het breed moderamen vervult met name de taken die betrekking hebben op personen.
Onder deze noemer kunnen worden samengevat alle handelingen en besluiten met betrekking tot het verkiezen van de ambtsdragers (bijvoorbeeld ord. 3-4-2, ord. 3-4-7, ord. 3-6-1, ord. 3-7-1; ord. 3-16-3; ord. 3-17-2; ord. 3-18-3), bij het beroepen van predikanten (ord. 3-5-6, ord. 3-16-3, ord. 3-17-2, ord. 3-18-3, ord. 3-11-6) of bij hun vertrek (ord. 3-5-5), bij tijdelijke vrijstelling van werkzaamheden (ord. 3-19-1), ontheffing van werkzaamheden (ord. 3-20-1), ontheffing op eigen verzoek (ord. 3-26-3), het verlengen van ambtsbevoegdheden (ord. 3-27-3), het aanstellen van een emeritus of een beroepbaar predikant in een kleine gemeente (ord. 3-27-6), het aanstellen van een kerkelijk werker met bijzondere opdracht (ord. 3-13-4) of het verlenen van emeritaat (ord. 3-25-2). De predikanten leggen een plan voor de invulling van het studieverlof voor aan het breed moderamen van de classicale vergadering (ord. 13-20-4).
Eenmaal wordt het breed moderamen van de classicale vergadering aangewezen als beroepsinstantie (ord. 2-5-3 sub b, als het gaat om overschrijving naar een andere gemeente).
Een aantal keren heeft het breed moderamen een taak als er voorzieningen met betrekking tot een gemeente nodig zijn: bij het aanwijzen van een gemeente tot huisgemeente (ord. 2-17-4 sub c), als een gemeente niet langer een voltallige kerkenraad kan vormen (ord. 4-6-4), als door omstandigheden meer dan de helft van de kerkenraad ontbreekt (ord. 4-6-5), als er in de gemeente van ontwrichting sprake is (ord. 4-13-1). Het ontvangt de verslagen van de visitatiebezoeken aan de gemeenten (ord. 10-5-1), neemt kennis van de plaatselijke regelingen (ord. 4-7-2) en toetst de uitspraak van een regionaal college voor de behandeling van beheerszaken, wanneer het college oordeelt dat er sprake is van een niet-verantwoorde begroting of jaarrekening (ord. 11-9-2).
Verder speelt het breed moderamen een bescheiden rol in de kerkelijke rechtspraak: het ontvangt afschriften van verschillende uitspraken (ord. 10-10-4 sub d, ord. 12-7-9 sub d en ord. 12-9-4 sub f) en het kan om opheldering vragen als een regionaal college voor het opzicht in gebreke blijft, in dat geval om een voorziening vragen of zelf in beroep gaan bij het generale college (ord. 10-11-3 en 4).