Zoals het artikel over de predikanten in tijdelijke dienst begon met de stelling dat predikanten voor gewone werkzaamheden beroepen worden voor onbepaalde tijd (ord. 3-18-1), zo verwoordt het artikel over ‘ontheffing op eigen verzoek’ het uitgangspunt dat het een predikant niet vrij staat het ambt neer te leggen (ord. 3-26-2). Dat men predikant is geworden, was ten diepste geen eigen beslissing (men wordt geroepen), daarom is het ook niet aan de predikant zelf om het ambt neer
|153|
te leggen. Men kan wel een verzoek indienen om eervol van het ambt ontheven te worden. Het is de kerk die dat eervol ontslag kan verlenen.
Ord. 3-26 houdt er rekening mee dat er verschillende situaties zijn die tot een verzoek om ontheffing kunnen leiden.
Het verzoek kan zijn ingegeven doordat de predikant overgaat ‘tot een andere staat des levens’, zoals dat vroeger werd genoemd. Met andere woorden: doordat de predikant een taak of opdracht buiten de kerk aanvaardt of een dienstverband aangaat waaraan geen predikantschap met bijzondere opdracht (ord. 3-23) kan worden verbonden.
Denkbaar is ook dat iemand het ambt voor een aantal jaren neerlegt, om voor het gezin te kunnen zorgen of een andere taak te vervullen. In dat geval is hij of zij niet in staat (op dit moment) een beroep in overweging te nemen en wordt de predikant dus ook niet ‘beroepbaar predikant’. Men behoudt in dat geval wel de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten (ord. 3-27-2).
Een andere mogelijkheid is dat iemand verzoekt van het ambt ontheven te worden omdat de partner werk elders heeft gevonden en verhuizing noodzakelijk is of omdat het werk in de huidige gemeente te zwaar is geworden of te veel spanningen oplevert (ord. 3-20-2). In dat geval legt de betrokkene het ambt ter plaatse neer, om uit te zien naar een andere standplaats. In dat geval verkrijgt men voor een periode van vier jaar de status van ‘beroepbaar predikant’ (zie § 5.6), uiteraard met de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten.