1.3.6 Het opzicht

Evenals bij het vorige artikel is het ook voor het verstaan van art. XII over het opzicht goed eerst de opbouw te zien. Lid 1 is de algemene bepaling. Lid 2

|61|

betreft het opzicht van gemeenteleden onderling. Lid 3 handelt over het opzicht van de ambtelijke vergaderingen en wordt verbijzonderd in drie vormen van opzicht: over de gemeenten (lid 4), over gemeenteleden en ambtsdragers (lid 5) en over de bediening van Woord en sacramenten (lid 6). Het slotlid gaat over de middelen van kerkelijke tucht (lid 7).

De gemeente is geroepen te blijven in de weg van het belijden van de kerk.
Het opzicht, gegrond in de barmhartigheid van Jezus Christus, geschiedt tot eer van God, tot bewaring van de gemeente en tot behoud van hen die dwalen (art. XII-1)
.

Art. XII over het opzicht sluit nauw aan bij art. I. Wat in art. I wordt gezegd over de kerk geldt in dit artikel ook voor de gemeenten: blijven in de weg van het in belijden van de kerk. De Protestantse Kerk in Nederland bestaat uit onderling zeer verschillende gemeenten. De eenheid ligt in de gemeenschappelijke weg van het belijden waardoor de gemeenten met elkaar zijn verbonden. Om deze eenheid te bewaren is er in gemeente en kerk een omzien naar elkaar om elkaar bij deze roeping te bepalen. Deze dienst aan de gemeenschap is gegrond in de barmhartigheid van Jezus Christus. Deze warme toon gaat voorop en is de sleutel voor het verstaan van de volgende bepalingen. De toonzetting van het opzicht heeft de bijbelse klank van het bewaren wie van de weg van het belijden afraken. Dat weerspiegelt zich ook in het doel van het opzicht: om mensen te bewaren bij de gemeenschap en zo met hen om te gaan dat het geschiedt tot eer van God, tot bewaring van de gemeente en tot behoud van hen die dwalen. God ontvangt eer waar mensen die Christus toebehoren Hem samen met de gemeente in woord en daad loven.

In de gemeente zijn de leden geroepen pastoraal en liefdevol naar elkaar om te zien en elkaar op te bouwen in geloof, hoop en liefde (art. XII-2).

Het tweede lid sluit nauw aan bij art. X-3 over de pastorale zorg. Het opzicht kan niet worden losgemaakt van pastorale zorg. De leden van de gemeente zijn geroepen naar elkaar om te zien, teneinde elkaar binnen de gemeente vast te houden. Dit krijgt gestalte in het onderling pastoraat. De basis daarvan is de persoonlijke ontmoeting en het doel is elkaar op te bouwen in geloof, hoop en liefde (vgl. art. X-3). De speciale taak van de ambtsdragers wordt in art. V-2 en 3 aangegeven en in ord. 10 uitgewerkt.

Het opzicht dat wordt uitgeoefend door of in opdracht van de ambtelijke vergaderingen, betreft
het geestelijk leven van de gemeenten, het gehoor geven aan haar roeping en
de vervulling van ambten en andere diensten;

|62|

de belijdenis en wandel van leden en ambtsdragers en van hen, die een andere dienst vervullen; en
de verkondiging, de catechese en de opleiding en vorming van predikanten (art. XII-3)
.

Lid 3 noemt waarop het opzicht dat door of in opdracht van de ambtelijke vergaderingen wordt uitgeoefend, betrekking heeft. In de grondleggende bepalingen van de kerkorde worden de kernzaken genoemd. Het opzicht is een verantwoordelijkheid van de ambtelijke vergadering, maar kan worden gedelegeerd aan colleges. Het opzicht in het algemeen betreft de drie niveaus die in dit lid worden aangegeven en in de leden 4, 5, en 6 worden ingevuld. Hoe een en ander concreet wordt uitgevoerd, is nader geregeld in ord. 10.

Het opzicht over de gemeenten geschiedt in de visitatie en betreft haar geestelijk leven, het gehoor geven aan haar roeping en de vervulling van ambten en andere diensten en heeft ten doel de opbouw van de gemeente (art. XII-4).

Het opzicht over de gemeenten wordt visitatie genoemd. Onder visitatie kan het regelmatig terugkerend bezoek aan de gemeenten in opdracht van de ambtelijke vergadering verstaan worden. Dit ‘huisbezoek’ van de meerdere vergadering houdt de eenheid van de kerk vast en bevordert haar saamhorigheid. Het gesprek zal vooral gaan over de kwaliteit van het gemeente-zijn. Als thema’s worden genoemd: het geestelijk leven van de gemeente, het gehoor geven aan haar roeping en de vervulling van ambten en andere diensten. De invalshoek is pastoraal en het doel is de opbouw van de gemeente. Deze gemeenteopbouw is niet alleen naar binnen gericht, maar betreft ook haar missionaire opdracht en diaconale roeping. In ord. 10, hoofdstuk II, wordt de visitatie nader uitgewerkt.

Het opzicht over belijdenis en wandel van leden en ambtsdragers en van hen die een andere dienst vervullen, wordt uitgeoefend door pastorale samenspreking en vermaan (art. XII-5).

Ook het opzicht waarover dit lid spreekt, wordt uitgeoefend door of in opdracht van de ambtelijke vergaderingen. Welke dat zijn, wordt beschreven in ord. 10, hoofdstuk III. In sobere bewoordingen wordt gezegd op welke wijze dit opzicht wordt uitgeoefend, namelijk door ‘pastorale samenspreking en vermaan’. De predikant en ouderling hebben hier ook een taak in het bezoekwerk. Mochten zij stuiten op een kwestie waar vermaan aan de orde zou zijn, dan kan dat samen met andere ambtsdragers worden gedeeld. Het doel is het bewaren van de gemeenschap. Daarin wordt tot uitdrukking gebracht dat men binnen de gemeente elkaar wil vasthouden. De verantwoordelijkheid inzake beslissingen wordt gezamenlijk gedragen.

|63|

Met het oog op de rechte bediening van Woord en sacramenten houdt de kerk opzicht over de verkondiging en de catechese, alsmede over de opleiding en vorming van predikanten (art. XII-6).

De kerk houdt opzicht over de verkondiging, de catechese en de opleiding en vorming van predikanten. Dit geschiedt met het oog op de rechte bediening van Woord en sacramenten, waarvoor de kerk in haar meerdere vergaderingen verantwoordelijkheid draagt (ord. 10, hoofdstuk IV). Dit opzicht over de ‘leer’ betreft ook het opzicht over de verkondiging en behoort bij de kerk als geheel, omdat het is gericht zowel op de rechte bediening van het Woord als op het weren uit prediking en onderricht van wat de fundamenten van de kerk aantast.

Indien nodig gaat de kerk over tot toepassing van de middelen die met kerkelijke tucht gegeven zijn, volgens de regels bij ordinantie gesteld (art. XII-7).

Het laatste lid van dit artikel spreekt over het vermaan met een uiteindelijk disciplinaire grens. Tucht is afgeleid van een werkwoord dat te maken heeft met trekken, want er moet worden behouden, geheeld en genezen. Wanneer iemand dit beslist afwijst, staan de kerk middelen ten dienste als beschreven in ord. 10-9-6 en 7.