Per 1 Mei 1951 gelden de bepalingen van ordinantie 18 voor:
1. alle organen en administraties van diaconale aard, als bedoeld
in artikel 3 van ordinantie 18;
2. alle overige organen en administraties der Kerk, behoudens de
colleges van kerkvoogden, welker plaatselijk reglement op het
beheer nog niet aan de bepalingen der kerkorde is aangepast.