Zij, die op 30 April 1951 bij een diaconie als gezinsverzorgster in dienst zijn, worden geacht, met behoud van de bij haar aanstelling toegekende financiële aanspraken, naar ordinantie 15-6-1 te zijn aangesteld en ontvangen, voorzover zij niet tijdelijk of op proef zijn benoemd, alsdan een aanstelling als bedoeld in ordinantie 15-6-2.