De op 30 April bij een gemeente in dienst zijnde organisten worden geacht, met behoud van plichten en rechten — behoudens latere wijziging rechtens — per 1 Mei 1951 te zijn aangesteld naar het bepaalde in ordinantie 6-6-3, terwijl het bepaalde in ordinantie 6-6-3 eerst van kracht is voor de benoemingen van een organist, die plaats vinden na 30 April 1951.