Bijzondere overgangsbepalingen.

 

Ordinantie 4.

Zij, die benoemd door en in opdracht van de generale synode in het kader van het werk van de raad voor Kerk en Israël op 30 April 1951 als predikant of evangelist werkzaam waren, worden geacht met gelijke plichten en rechten volgens ordinantie 4-3-1 te zijn benoemd en zetten hun arbeid na 30 April 1951 voort onder leiding van de raad voor de verhouding van Kerk en Israël.