Zij, die op 30 April 1951 in dienst zijn bij een van de Hervormde Kerk uitgaand of aan haar nauw verbonden zendingslichaam, als hulpprediker, evangelist, arts, verpleegster of onderwijzer, kunnen bij besluit van de raad voor de zending geacht worden van 1 Mei 1951 af in een kerkelijke bediening te zijn gesteld.