Bijzondere overgangsbepalingen.

 

Ordinantie 4.

De raad voor de arbeid ter verbreiding van het Evangelie kan — van geval tot geval en gelet op de ontwikkeling en praktische ervaring van de betrokkene — verklaren, dat hij, die op 30 April 1951 als kerkelijk medewerker naar het reglement op de kerkelijke medewerkers in dienst van één of meer gemeenten is, geacht wordt naar de bepalingen van de artikelen 27 en 28 van ordinantie 4 in een bediening te zijn gesteld, met dien verstande, dat deze verklaring in ieder geval wordt afgegeven aan die kerkelijke medewerkers, die aan het instituut „Kerk en wereld” de voor de betrokken bediening vereiste opleiding met goed resultaat hebben genoten.