Principiële vragen bij de herziening van de kerkorde

Art. 320. Bij de behandeling van de conclusies van het rapport van commissie II, rapporteur dr K. Dijk, over de meer principiële vragen, die bij de herziening van de kerkorde ter sprake zijn gebracht, worden twee adviezen gegeven.

Dr G. Brillenburg Wurth adviseert in conclusie 2 toe te voegen: „c. ja, dat, naar haar overtuiging, veeleer gelijk in heel de samenleving zo ook in de sfeer der kerk van het rechte verantwoordelijkheidsbesef in bijbelse geest alleen sprake is, wanneer ook de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid der kerken daarin tenvolle gehonoreerd is”.

Dr D. Nauta adviseert de conclusies 2, 3, 4 en 5 als volgt te wijzigen en aan te vullen:

„2. dat a. zij van oordeel is, dat de beginselen, waarnaar de herziene kerkorde is opgebouwd, niet verschillen van de beginselen, waarnaar dit geschied is ten aanzien van de thans vigerende kerkorde, en b. dat door adressanten ten onrechte gesproken wordt van schadelijke gevolgen, welke zij van de herziene kerkorde duchten voor het kerkelijk en geestelijk leven;
3. dat zij om deze redenen en na toetsing van de door adressanten te berde gebrachte argumenten aan hun verzoeken niet kan voldoen, met name niet aan het verzoek om de voorgestelde kerkorde terzijde te stellen;
4. dat ... laten varen, omdat deze wat betreft de beginselen, waarnaar ze is opgebouwd, niet verschilt met de thans vigerende kerkorde noch met andere oude kerkenordeningen;
5. dat ... ervaren, dat de kerkelijke vergaderingen tegen de voorgestelde herziene kerkorde slechts enkele bezwaren van principiële aard ingediend hebben.”

De rapporteur van de commissie verzoekt thans de discussie niet verder voort te zetten, doch aan de commissie de gelegenheid te geven zich over de ingediende adviezen en de vorm der conclusies nog nader te beraden en eventueel gewijzigde voorstellen aan de synode voor te leggen.

Aldus wordt door de synode besloten.

(Zie verder art. 416.)