Aantekeningen bij hoofdstuk IV

1. ThW VI 653 (Bornkamm).
2. ThW VI 653-654.
3. Zie Jeremias’ commentaar op 1 Timoteüs 5, 17 in de serie NTD. Hij sluit zich aan bij Schlatter, die eveneens aan presbyteros in de pastorale brieven een technische betekenis wil ontzeggen.

|176|

4. J.P. Meier, Presbuteros in the Pastoral Epistles (CBQ 35 (1973) 323-345).
5. J. Jeremias (Zur Datierung der Pastoralbriefe, in: ZNW 52 (1961) 101-104) wil in 1 Timoteüs 4, 14 het woord presbuterion niet opvatten als ‘raad van oudsten’ maar als ‘ambt van oudste’. Door handoplegging wordt dit ambt verleend. De betekenis ‘ambt van oudste’ komt mogelijk voor in een deel van de handschriften voor het apokriefe geschrift Susanna 50 (hoewel ook bij de lezing presbuterion het vers nog zo is op te vatten dat God nu de hele ‘raad’ in handen geeft aan Daniël en onder zijn jeugdige leiding stelt). Overigens is het woord in de tijd voor het Nieuwe Testament niet gebruikt in de ons bekende bronnen (gelet op de context is de lezing presbuterion door L in Jos. c. Ap. 2, 206 wel als een fout terzijde te stellen). In de periode na het Nieuwe Testament komt presbuterion inderdaad wel voor in de betekenis ‘ambt van oudste’. Veel frequenter is echter de betekenis ‘raad van oudsten’. Deze laatste betekenis vinden we ook in Lc. 22, 66 en Hnd. 22, 5. Tenslotte is op te merken dat Timoteüs het ambt van een evangelist had en niet dat van een oudste, zodat in 1 Timoteüs 4, 14 niet gedacht kan worden aan handoplegging (ter verlening van het ambt) van de oudste.
6. Lystra moet wel de plaats van herkomst zijn van Timoteüs. Komende te Derbe en Lystra (Hnd. 16, 1) vindt Paulus hem: hij heeft dan een goed getuigenis te Lystra en Ikonium (Hnd. 16, 2). Zelf moet hij dan wel uit de plaats komen die in beide verzen wordt genoemd: Lystra. In Handelingen 20, 4 wordt Timoteüs ná Gaius genoemd, maar terwijl hij als ‘uit Derbe’ wordt getypeerd, lezen we dat niet van Timoteüs. Wanneer Paulus in 2 Timoteüs 3, 11 eraan herinnert hoe Timoteüs goede aandacht heeft gegeven aan de vervolgingen die Paulus troffen te Antiochië, Ikonium en Lystra, zinspeelt hij op de eerste indrukken die Timoteüs heeft gekregen van apostel en evangelie. De volgorde van de plaatsen beantwoordt aan de lijn van de eerste zendingsreis. De lijn gaat tot Lystra: Paulus kwam daar aan met herinneringen aan tegenwerking in Antiochië en Ikonium. In Lystra ging het evenzo. Timoteüs’ eerste herinneringen spreken duidelijke taal over het lijden van een evangeliedienaar. Laat hij bij de voortduur deze betekenisvolle herinnering als uitgangspunt houden (2 Tim. 3, 10.14). Het begon voor Timoteüs in Lystra!
7. Zie voor de handoplegging door Paulus zelf (2 Tim. 1, 6) hoofdstuk VII (‘Gaven in de gemeente’) paragraaf 6.
8. Het woord episkopè betekent in de eerste plaats ‘inspectie’ en dat zowel in positieve als in negatieve zin (‘bezoeking doen’: 1 Pe. 2, 12; Lc. 19, 44). Het kan dan echter ook gaan betekenen ‘het werk van inspectie, het werk van toezicht’ (Hnd. 1, 16-20). De eerste betekenis (‘inspectie, bezoeking’) lijkt meer afgeleid van het werkwoord (episkeptomai: inspecteren, bezoeking doen) en de tweede betekenis lijkt meer in de lijn van het zelfstandig naamwoord (episkopos: inspecteur, opzichter). Daar ook in de functie-aanduiding het werk van het toezicht blijft meeklinken, is het verschil niet zo groot. Het is in ieder geval onjuist om episkopè in betekenis te versmallen tot “de functie van de episkopos”. Dit blijkt ook in 1 Timoteüs 3, 1: “Indien iemand staat naar episkopè, begeert hij mooi werk”. Het zinsverband vraagt erom dat wij vertalen: “Indien iemand staat naar het werk van toezicht (of: van een opzichter), begeert hij mooi werk”. De Nieuwe Vertaling-1951 (“opzienersambt”) is alleen mogelijk als men bij dat ambt ook direct denkt aan het werk en de taak van een opziener.
9. ThW II 602 vv. (Beyer).
10. Zie mijn bijdrage “Vaste grond onder de voeten. De formule pistos ho logos in de Pastorale Brieven”, in: J. Douma e.a. (eds.), Bezield Verband. Kampen 1984.
11. Zie voor de betekenis van de ‘dienaren, helpers’ hoofdstuk V (‘Diakonessen op het spoor van diakenen’).

|177|

12. Zie hoofdstuk I par. 5.4.
13. Zie hoofdstuk V over de diakenen.
14. W. Bauer wijst in zijn Wörterbuch op een parallel in Ael. Aristides (12 p. 134 D) diplèi timèi timèsai (met dubbele eer eren = dubbel eer geven).
15. Het werkwoord kopian betekent “vermoeid worden, hard werken, zwoegen, zich afmatten”. Men vergelijke het woordgebruik in Mt. 11, 28 (Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast bent); Lc. 5, 5 (wij hebben de hele nacht gezwoegd); Joh. 4, 38 (anderen zwoegen, gij oogst); Hnd. 20, 35 (door zo te ploeteren de zwakken aantrekken); 2 Tim. 2, 6 (de zwoegende boer). Het werkwoord onderscheidt zich van ergazein (werken, het verrichten van arbeid) doordat het nadruk legt op de intensiteit van het werk waardoor men geheel in beslag wordt genomen. Zie ook A. v. Harnack, Kopos (Kopian, Hoi kopioontes) im frühchristlichen Sprachgebrauch (ZNW 27 (1928) 1-10).
16. Vergelijk voor de gedachte aan één oudsten-ambt in 1 Timotheüs 5, 17 ook J.P. Versteeg in D. Koole; W.H. Velema (eds.), Uit liefde tot Christus en zijn gemeente. Een handreiking aan de ouderling, Kampen 1982, 50-52. Doordat Versteeg 5, 17 laat opgaan in een uitspraak over honorarium, komt het onderscheid tussen 17a en 17b in gedrang (kaloos wordt ‘intensief’, malista verliest betekenis). Eenheid én verscheidenheid binnen 5, 17 komt beter tot uitdrukking wanneer men denk aan ‘eer’ die zo nodig ook honorering kan insluiten.
17. Th. Zahn geeft in zijn commentaar op Openbaring een brede uiteenzetting over de engel van de gemeente (p. 52-53. 209-218. 223). Hij verwerpt de gedachte aan werkelijke (bescherm-)engelen en sluit zich aan bij Vitringa’s verwijzing naar het Joodse spraakgebruik in de talmoed inzake de Scheliach tsibbur (de bode van de vergadering; p. 214). Het gaat in Openbaring dan niet om afgezanten die naar Patmos reisden, maar om de man die namens de gemeente in het gebed tot God komt: de voorganger van de gemeente. Terwijl men (volgens Zahn) in de gemeenten in Europa tot in de eerste decennia van de tweede eeuw nog de colleges van presbyters kent zonder éénhoofdige leiding, is men in de gemeenten van Asia reeds tijdens het leven van Johannes gekomen tot een pyramidale opbouw, waarbij één uit de kring van de oudsten de leiding kreeg als episkopos. Deze leider heet dan in Openbaring ‘engel van de gemeente’ (p. 223).
18. A. Satake, Die Gemeindeordnung in der Johannesapokalypse (Neukirchen 1966) toont tegenover Zahn duidelijk aan dat men in Openbaring 2-3 de wisseling van het aanspreken in het enkelvoud naar het aanspreken in het meervoud onmogelijk kan aangrijpen om een onderscheid te maken tussen de persoon van de eerst aangesproken ‘engel’ en het collectief van de (soms) aangesproken gehele gemeente (p. 152-153).
19. Ch. Brütsch kiest in zijn commentaar op Openbaring (Zürcher Bibelkommentare) na een uitvoerig overzicht van de diverse meningen (I 98-102) voor een identificatie van engel en gemeente in aansluiting bij Holtzmann, E. Schweizer, Lohmeyer, Satake e.a. Satake (a.w. p. 154) wijst er nog op dat engelen zich als mededienstknechten beschouwen van Johannes en alle heiligen (Op. 19, 10; 22, 9), zodat het niet vreemd is wanneer gemeenten niet alleen als kandelaars worden voorgesteld (opgesteld in het heilige), maar ook als engelen (opgesteld in het hemels heiligdom). De zeven gemeenten in Asia staan in dienst van de heilige God en worden betrokken in de hemelse liturgie.