|5|

Woord vooraf

 

 

Door de eeuwen heen leven er in de kerk vragen rondom de ambten. Moeten zij er wel zijn of bevriezen zij juist het charismatisch elan in de gemeente? En als zij er moeten zijn, hoe dienen zij dan geordend te worden: rond de dominerende figuur van de paus als stadhouder van Christus of gespreid  over de vele zelfstandige gemeente in steden en dorpen? Daarbij komen nog weer andere vragen naar de personen die de ambten mogen bekleden: dient men ‘geordend’ te zijn en mogen ook vrouwen voorgaan?

Deze vele vragen leiden altijd weer tot het ondervragen van het Nieuwe Testament: hoe is het met de ambten begonnen en welke norm ligt daarin voor alle volgende eeuwen? Terecht gaat de kerk om raad naar de geschriften van haar apostelen: zij wil toch apostolische kerk blijven!

Een gevaar dat bij dit ondervragen van het Nieuwe Testament echter dreigt, is dat men vanuit reeds toegespitste vraagstellingen uit latere tijd antwoorden zoekt die in de tijd van de apostelen niet rechtstreeks verwacht mogen worden. Al te snel worden dan geïsoleerde teksten omgebogen in de richting van een latere ontwikkeling. Zelfs wanneer men alle ‘ambts-teksten’ in verband met elkaar overziet om na te gaan wat het Nieuwe Testament leert over ‘het ambt’, is het niet denkbeeldig dat de teksten enigszins worden ontwricht. Bijbelgedeelten die kunnen worden aangehaald als het gaat over de ambten, zijn vaak niet in de eerste plaats met het oog daarop geschreven. Wil men de proporties in acht nemen en het perspectief niet kwijt raken, dan zullen de ‘bijbelse gegevens’ eerst de kans moeten krijgen om uit te spreken. Pas achteraf kan dan worden nagegaan in hoeverre uit teksten met een andere blikrichting toch iets kan worden afgeleid over ons eigen onderwerp: ‘Ambten in de kerk’.

De opstellen in deze bundel hebben dan ook allereerst een exegetisch karakter. Dit brengt mee dat ieder hoofdstuk beschouwd kan worden als een zelfstandig opstel en het geheel als een bundel die gegroepeerd is rond een verbindend thema, dat in de exegetische hoofdstukken lang niet altijd het hoofdthema is: als bij een mozaïek, waar de onderdelen hun eigen vorm en kleur hebben en waar alleen de samenvoeging een bepaald beeld laat zien. De lezer kan het boek dan ook op twee manieren gebruiken. Hij kan het raadplegen bij de exegese van een hier

|6|

behandelde passage. Hij kan het ook benutten om de contouren van ambten in de nieuwtestamentische kerk op het spoor te komen.

Een exegetisch mozaïek over ambten in de apostolische kerk is geen handleiding voor modern kerkrecht. Wel zal het kerkrecht beginnen bij een dergelijk mozaïek om er vervolgens naar te streven dat dit niet begraven raakt onder het puin van latere bouwsels. Er is echter nog een groot verschil tussen het vloer-mozaïek in het centrum van de basiliek en het bouwwerk dat er in eeuwen omheen is gegroeid. Over dat vervolg handelt deze studie niet.

Bij het gereedkomen van deze langzaam gegroeide bundel denk ik met plezier en dankbaarheid aan de stimulerende belangstelling die mijn collega Trimp steeds aan de dag is blijven leggen voor dit exegetisch ‘grondwerk’. Ik hoop dat dit boek een bijdrage mag vormen tot het voorzichtig omgaan met de gemeente van de Here, ook als het haar ambten betreft.

 

Kampen

J. van Bruggen