[WO-1: F2 rechtskracht
F2.1 Een besluit van een kerkelijke vergadering heeft bindende rechtskracht, tenzij wordt bewezen dat het in strijd is met het Woord van God of het kerkelijk recht.
F2.2 De kerkenraad toetst de besluiten van de meerdere vergaderingen met het oog op de toepassing daarvan in de gemeente.]

[WO-1: F3 inwerkingtreding
F3.1 Een besluit van een kerkelijke vergadering treedt direct in werking, tenzij het besluit zelf een andere termijn vermeldt.]

[WO-2: F2 rechtskracht, inwerkingtreding en uitvoering
F2.1 Een besluit van een kerkelijke vergadering heeft bindende rechtskracht.
F2.2 Een besluit treedt direct in werking, tenzij het besluit zelf een andere termijn vermeldt.
F2.3 De kerkenraden dragen zorg voor de uitvoering van de besluiten van de classis en de synode.
F2.4. Niemand kan gedwongen worden tot uitvoering van een besluit dat hem persoonlijk in christelijke gewetensnood brengt.]

F2 rechtskracht, inwerkingtreding en uitvoering
F2.1 Een besluit van een kerkelijke vergadering heeft bindende rechtskracht.
F2.2 Een besluit treedt direct in werking, tenzij het besluit zelf een andere termijn vermeldt.
F2.3 De kerkenraden dragen zorg voor de uitvoering van de besluiten van de meerdere vergaderingen.
F2.4. De uitvoering van een besluit kan niet van iemand worden verlangd, als dit hem persoonlijk in zijn geweten in strijd brengt met Gods Woord. De betrokkene dient bereid te zijn zich te verantwoorden volgens artikel F4, F7 en F8.

Toelichting F2

1. Wij roepen voor de goede orde allereerst in herinnering het in de MvT bij WO-1 toegelichte terminologisch onderscheid tussen besluiten en uitspraken:
* besluiten zijn alle (beleidsmatige) beslissingen van de kerkelijke vergaderingen, niet zijnde uitspraken gedaan in kerkelijke rechtspraak;
* uitspraken zijn de oordelen van de kerkelijke vergaderingen in het kader van
de kerkelijke rechtspraak.
F2 handelt over besluiten.

|148|

2. F2.1 komt over als een nogal formele bepaling, maar impliceert een aantal belangrijke kerkelijke/kerkrechtelijke principes met betrekking tot de rechtsstatus van kerkelijke besluiten:
a. kerkelijke vergaderingen hebben de bevoegdheid besluiten te nemen;
b. die besluiten van kerkelijke vergaderingen zijn bindend;
c. de binding strekt zich territoriaal gezien uit tot het ressort van de kerkelijke vergadering;
d. de binding strekt zich materieel gezien uit tot de geadresseerden van het besluit. 

3. De reacties overziende worden er in essentie van twee kanten bedenkingen geuit bij deze bepaling. Je kunt zeggen dat die reacties gemeen hebben dat men F2.1 eigenlijk te streng vindt, zij het op verschillende manier. Wij bespreken beide invalshoeken.

4. Enerzijds wordt in sommige reacties het bezwaar gehandhaafd dat ‘bindend aanvaarden’ beter zou zijn dan ‘bindende rechtskracht hebben’. Wij delen deze opvatting niet en hebben dit zowel in de MvT bij WO-1 als WO-2 beargumenteerd. Kern van die argumentatie: een besluit is in zichzelf bindend, daar komt voor de rechtskracht van dat besluit geen aanvaardingshandeling meer aan te pas. Volgens de oude terminologie van vóór de KO1978 wordt een besluit voor ‘vast en bondig’ gehouden. Het besluit staat dus ‘vast’. De rechtskracht van een besluit van een kerkelijke vergadering is niet afhankelijk van de ontvanger die het besluit al dan niet wil aanvaarden. De term ‘aanvaarden’ geeft aanleiding tot misverstaan en suggereert dat er nog een actie nodig is. In wezen hebben de termen ‘bindend’ en ’aanvaarden’ iets onderling tegenstrijdigs en dat wordt in de reacties niet weerlegd.

5. Wat deze bezwaarmakers intussen lijken te bedoelen, is het generieke voorbehoud van het ratificatieproces. Alle besluiten moeten toch eerst getoetst worden aan het tenzij van art. 31 KO1978? En kunnen dus toch nog niet bindend zijn? Wij wijzen deze benadering kerkrechtelijk af. Art. 31 KO is nooit bedoeld als de basis voor een soort permanent wantrouwen jegens de besluiten van kerkelijke vergaderingen, die allemaal nog eens weer in de kerkelijke herbeoordeling moeten om te bezien of er toch ergens iets niet klopt. Deze cultuur is in de voorbije decennia gegroeid, maar inmiddels terecht teruggedrongen en op zijn retour. De kerkelijke vergaderingen zijn geroepen en bevoegd tot besluiten op het hun toegewezen terrein. De hoofdregel van art. 31 KO is dat een meerderheidsbesluit bindend is. Het getuigt niet van een goede benadering om de kerkelijke vergaderingen bepaalde verantwoordelijkheden toe te delen en vervolgens diezelfde kerkelijke vergaderingen waar mogelijk op de punt en de komma af te rekenen.

6. Ontkennen wij daarmee het tenzij van art. 31 KO? Natuurlijk niet. Maar het wordt wel op zijn plek gezet. De primaire houding jegens kerkelijke besluiten is die van uitvoering, toepassing, implementatie (F2.3). Gebaseerd op geschonken vertrouwen, eensgezindheid en kerkelijke loyaliteit in plaats van wantrouwen, partijschappen, verdeeldheid. Alleen als er werkelijke aanleiding toe bestaat, is er reden voor een beroep op het tenzij. Dat vindt dan plaats in de weg van bezwaar en eventueel beroep (F4 e.v.) of revisie als het om besluiten van de GS gaat (F12).

7. Hoe zit het dan met het besluit hangende bezwaar of beroep of een revisieverzoek? Het indienen daarvan schort het besluit op zichzelf niet op, aldus F4.3. “Dat lijkt op bovenschriftuurlijke binding”, stelt een reactie, “Met de huidige werkorde in de hand zou dezelfde situatie als in 1944 zich herhalen, waarbij de synode zich in tegenstelling tot 1944 kan beroepen op de werkorde.” Deze

|149|

scherpe kritiek is echter misplaatst. Als iemand een beroep meent te moeten doen op het tenzij, kan daarbij tevens worden gevraagd om opschorting van het besluit. Als het schriftuurlijke bezwaar overtuigingskracht toekomt, dan zal de gevraagde opschorting ook geen bezwaar opleveren. Het gaat immers niet om het gezag van de kerkelijke vergadering, maar om het gezag van Gods Woord. Het komt dus aan op de overtuigingskracht van het bezwaar. Bestaat daar aanleiding toe, dan wordt de uitvoering van het besluit opgeschort totdat definitief is beslist. Het is echter niet juist de regels om te keren en aan een besluit de rechtskracht te onthouden zolang het niet (door iedereen?) is aanvaard of te stellen dat een besluit zijn rechtskracht verliest zodra er maar enig bezwaar tegen wordt ingediend. Noch het een noch het ander is juist. In wezen zijn dit vormen van independentisme, die de besluitvaardigheid van de kerkelijke vergaderingen ondermijnen.

8. Kortom: wij wijzen een slag-om-de-arm-politiek die tot uitdrukking komt in een generiek voorbehoud van aanvaarding van een kerkelijk besluit van de hand. Hiervoor wordt ten onrechte een beroep gedaan op art. 31 KO.

9. Anderzijds wordt het regime van F2.1 ook als ‘strak’ ervaren in die zin dat het geen ruimte lijkt te bieden aan gradaties in de besluitvorming. Het is immers: ‘een besluit heeft bindende rechtskracht. Punt’. F2 krijgt dan het onbedoelde stigma van een kerkelijke dwangbuis, alsof een kerkelijke vergadering alleen nog via (direct) bindende kerkelijke imperatieven kan communiceren. Dat is natuurlijk niet het geval, maar hangt geheel af van de inhoud van het besluit.

10. Ten eerste kan een besluit zelf een tijdsbepaling of tijdpad bevatten. Het besluit wordt dat niet direct van kracht, maar pas op een later tijdstip dat in het besluit zelf is opgenomen. De kerkelijke vergadering kan hiermee desgewenst ruimte geven, een invoeringstraject hanteren, etc. Dit tijdsaspect is al geregeld in het tenzij van F2.2.

11. Ten tweede is er onderscheid in soorten besluiten. Besluiten kunnen door een kerkelijke vergadering wordt gegoten in de vorm van een handreiking, een advies, een aanbeveling, een instructie, een modelregeling, een plan van aanpak, een koersbepaling, etc. Niet ieder besluit van een kerkelijke vergadering heeft hetzelfde verplichtende format. De kerkelijke vergadering heeft het zelf in de hand welk soort besluit zij wil nemen en kan daarmee dus ruimte creëren voor gemeenteleden, voor mindere kerkelijke vergaderingen, voor doelgroepen, etc. Een voorbeeld: een handreiking van de synode is een besluit met bindende rechtskracht. Maar het is een bindend besluit met het karakter van een handreiking en daarin ligt de ruimte die de synode wil bieden.

12. Dit staat geheel in de lijn van art. 18 Acta GS Zuidhorn 2002, volgens welk besluit: “de generale synode in haar besluitvorming terminologisch en inhoudelijk helder moet laten blijken, welk rechtseffect zij met haar uitspraken en besluiten beoogt. Zij zal zich daartoe bij elke beslissing bezinnen op de concrete rechtskracht, de rangorde, de geadresseerde(n) van een besluit.”

13. Kortom: een besluit van een kerkelijke vergadering geeft net zo veel of net zo weinig vrijheid van handelen als de kerkelijke vergadering daarin zelf neerlegt.

14. Veel reacties zijn er ook op F2.4. De teneur daarvan is dat de formulering teveel ruimte biedt aan de subjectieve beleving van de betrokkene en dat de maatstaf van de ‘christelijke gewetensnood’ te weinig is ingekaderd. Een radicale reactie stelt zelfs dat F2.4 “de hele kerk-/werkorde waardeloos maakt. (...) Geen besluit van welke kerkenraad ook is veilig.” Deze reactie getuigt van slechte lezing.

|150|

Ten eerste: F2.4 tast het besluit niet aan, maar ziet op de uitvoering daarvan. Het besluit blijft in stand.
Ten tweede: F2.4 heeft niets te maken met vrijblijvendheid jegens een kerkelijk besluit, maar stelt dat iemand niet door de uitvoering van een besluit persoonlijk in christelijke gewetensnood mag worden gebracht. Het gaat hier niet om een lichtvaardige afweging, maar om een uiterste grens. Het is een gewetenszaak.

15. Vanuit dit laatste perspectief worden in de reacties twee vraagpunten aan de orde gesteld: komt wel voldoende tot uitdrukking dat het geweten niet een zelfstandige maatstaf vormt, maar ondergeschikt moet zijn aan Gods Woord? En geldt bij F2.4 niet de plicht om eerst bezwaar en beroep in te stellen alvorens een beroep op het geweten kan worden gedaan? Wij onderschrijven deze reacties.

16. Voor wat betreft de gewetensnood: in de door ons herziene tekst komt beter tot uitdrukking dat de grens niet ligt bij persoonlijke gewetensnood op zich zelf, maar als iemand in geweten meent in strijd te komen met de Bijbel. De norm wordt dus ontleend aan de Bijbelse boodschap op een bepaald punt, zoals die persoonlijk in zijn geweten door iemand wordt opgevat. Terecht is in een reactie gewezen op art. 32 NGB, waar juist in het kader van de orde en tucht in de kerk ook het geweten wordt genoemd.

17. Ten aanzien van het ultieme karakter van dit beroep: in de MvT bij WO-2 schreven wij al dat een beroep op het tweede spoor (‘hier sta ik, ik kan niet anders’) veronderstelt dat de betrokkene zich maximaal inspant voor wat betreft het eerste spoor (het gaan van de ‘kerkelijke weg’ in bezwaar, beroep en hoger beroep). Wij verwoorden dit door in de tekst op te nemen dat de betrokkene bereid moet zijn tot verantwoording volgens F4, F7 en F8.

18. Wij hebben de formulering van F2.4 op verschillende punten aangepast. Het ‘dwingen’ is vervangen en er is verder beoogd van de algemene stelregel “Niemand kan ...” een meer individuele uitzonderingsbepaling te maken: “ ... kan niet van iemand worden verlangd als ...”.


Rapport dHKO (2012)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) F72