[WO-1: D5 ambtelijk vermaan
D5.1 De kerkenraad gaat over tot ambtelijk vermaan wanneer hij wordt ingelicht over een zonde waarin iemand ontoegankelijk is gebleken voor het onderling vermaan of over een zonde van ernstige aard waarvan iemand zich niet bekeert.
D5.2 In het vermaan confronteren de ambtsdragers de zondaar met het Woord van God en trachten zij hem in regelmatig bezoek en gesprek liefdevol tot berouw en bekering te brengen.
D5.3 Wanneer de zondaar tot bekering komt en er voldoende tekenen van berouw zijn, aanvaardt de kerkenraad zijn schuldbelijdenis. De kerkenraad beoordeelt of aan de gemeente mededeling van de verzoening moet worden gedaan.]

[WO-2: D5 ambtelijk vermaan
D5.1 De kerkenraad gaat over tot ambtelijk vermaan wanneer er sprake is van een zonde van ernstige aard waarvan iemand zich niet bekeert.
D5.2 In het vermaan confronteren de ambtsdragers de zondaar met het Woord van God en trachten zij hem in regelmatig bezoek en gesprek liefdevol tot berouw en bekering te brengen.
D5.3 Wanneer de zondaar tot bekering komt en er voldoende tekenen van berouw zijn, aanvaardt de kerkenraad zijn schuldbelijdenis en vindt de verzoening met God en de naaste plaats. De kerkenraad beoordeelt of daarvan aan de gemeente mededeling moet worden gedaan.]

|118|

D5 vermaan over belijdende leden
D5.1 De kerkenraad gaat over tot ambtelijk vermaan wanneer er sprake is van een ernstige zonde waarvan iemand zich niet bekeert.
D5.2 In het vermaan confronteren de ambtsdragers de zondaar met het Woord van God en trachten zij hem in regelmatig bezoek en gesprek liefdevol tot berouw en bekering te brengen.
D5.3 Wanneer de zondaar zijn schuld belijdt, echte tekenen van berouw toont en zich metterdaad bekeert, aanvaardt de kerkenraad daarin zijn verzoening met God en de gemeente. De kerkenraad oordeelt over de mededeling daarvan aan de gemeente.

Toelichting D5

1. Voor het onderscheid ‘openbare-heimelijke zonden’ verwijzen we naar de toelichting bij D2.

2. Bij D5.1 wordt de vraag gesteld wanneer sprake is van een ernstige zonde. Dat is uiteraard niet in een KO te definiëren. Verschillende factoren kunnen hierbij een rol spelen: het daadwerkelijk gebeuren, de impact ervan op anderen, de bekendheid van de zondaar of van zijn daad, de voorgeschiedenis/context, de mate van opzet, de betrokkenheid van anderen, etc. De kerkenraad heeft hierin zijn eigen afweging te maken.

3. Zie voor de terminologie “ernstige zonde” ook de toelichting bij D1 sub 2. Wij spreken nu in D1.4, D5.1, D6.1 en D8.1 telkens van “ernstige zonde”. In diverse reacties wordt op een consequente formulering ook aangedrongen.

4. Art. 71 en 74 DKO kenden de term ‘verzoening’ (reconciliatio). In de KO1978 is deze term komen te vervallen. In WO-1 hebben we de term weer ingevoerd in de tekst. Dat riep echter vragen op. Daarom is in WO-2 aan het element ‘verzoening’ meer inhoud gegeven. De formulering van D5.3 in WO-2 kan echter de indruk wekken alsof de aanvaarding van de schuldbelijdenis door de kerkenraad conditioneel is voor de verzoening met God. Zo was het in art. 74 DKO ook gesteld: “(...) zal de verzoening (wanneer men zekere tekenen der boetvaardigheid ziet) openbaar geschieden door het oordeel des Kerkenraads”. Hier is het de kerkenraad die de verzoening voltrekt. Zo zijn wij echter niet meer gewend over verzoening te spreken. Enkele commentaren leggen dan ook terecht op dit punt de vinger bij de formulering van D5.3 in WO-2, waarin deze oude zegswijze nog enigszins doorklinkt. Om dit te ondervangen hebben wij de tekst van D5.3 aangepast. D7.3 en D8.4 sluiten hierbij aan.

5. Wanneer is er sprake van “voldoende tekenen van berouw”? Een kerkenraad geeft in een reactie aan dat hier drie criteria een rol spelen. Wij geven deze graag door:
a. er is sprake van oprecht hartelijk berouw bij de zondaar (contritio cordis);
b. de zonde wordt beleden met de mond, dus een duidelijke schuldbekentenis (confessio oris);
c. de zondaar toont metterdaad dat hij zich bekeert van zijn zonden (satisfactio operis).
Deze criteria komen tot uitdrukking in D5.3.

6. Wij kiezen voor verzoening met God en de gemeente. Het is immers ook de gemeente aan wie aanstoot is gegeven en het is de gemeente die de bekeerde broeder of zuster weer in haar armen sluit.

|119|

7. Wij hebben het opschrift van D5 gewijzigd in “vermaan over belijdende leden” in correlatie met het opschrift van D7 over het “vermaan over doopleden”. In de uitdrukking ‘vermaan van belijdende leden’ is het woord ‘van’ voor meerderlei uitleg vatbaar en kan het ook de verkeerde strekking hebben van ‘vermaan afkomstig van belijdende leden’. Dit wordt met het woord ‘over’ uitgesloten.


Rapport dHKO (2012)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) D55