[WO-2: A5 kerk en overheid
A5.1 De kerken erkennen de overheid, die in dienst van God de publieke orde bestuurt.
A5.2 Door overleg en correspondentie streven de kerken naar een goede verstandhouding met de overheid, gericht op respect voor ieders eigen positie.
A5.3 Bij ernstige openbare aantasting van Gods naam of bedreiging van de vrijheid van godsdienst spreken de kerken de overheid daarover aan.]

A5 kerk en overheid
A5.1 De kerken erkennen de overheid, die in dienst van God haar gezag uitoefent in de burgerlijke samenleving.
A5.2 Door overleg en correspondentie streven de kerken naar een goede verstandhouding met de overheid, gericht op respect voor ieders eigen positie.
A5.3 Bij ernstige openbare aantasting van Gods naam of bedreiging van de vrijheid van godsdienst spreken de kerken de overheid daarover aan.

|42|

Toelichting A5

1. Sommige reacties willen van A5.1 toch een voorwaardelijke erkenning maken. Bijvoorbeeld door de erkenning te beperken tot een ‘wettige’ overheid. Of door een toevoeging te formuleren als “De kerken erkennen de overheid, daar zij tot taak heeft...”. Anderen stellen voor om A5.1 helemaal te schrappen, om de handen vrij te houden als er verkeerde wetgeving komt. Nog weer anderen lezen in de tweede helft een beperking van de overheidstaak tot de publieke orde, terwijl de overheid toch ook regelmatig ingrijpt in de privésfeer.

2. Naar onze overtuiging dient te worden begonnen met de onvoorwaardelijke erkenning dat de overheid ons ten goede door God is ingesteld (o.a. Romeinen 13: 1-7; 1 Petrus 2: 13-17). Wij hebben ons nader bezonnen op de formulering van de overheidstaak in het tweede deel van A5.1. Als kerken nemen wij hier geen politiek standpunt in over de exacte begrenzingen van de overheidstaak. De kerken erkennen het gezag van de overheid in de burgerlijke samenleving. Wij vermijden alsnog de term ‘publiek’, omdat deze een meervoudige betekenis heeft en daardoor vragen oproept. In het woord ‘samenleving’ ligt een zekere openbaarheid besloten; het gaat immers per definitie om een collectivum en niet om een individueel (privé) belang. ‘Burgerlijk’ staat hier vooral tegenover ‘kerkelijk’ in de context van de kerk- staat-verhouding. De combinatie ‘burgerlijke samenleving’ voorkomt om burgerlijk uit te leggen als ‘privaat’. A5.1 biedt zo vooral een domeinafbakening tussen kerk en staat, zonder daarmee een uitspraak te doen over de precieze omvang van het overheidsgezag in de burgerlijke samenleving.

3. Bij A5.2 is slechts het commentaar gekomen dat “correspondentie” een wat gedateerd begrip is. Wij menen dat de combinatie “overleg en correspondentie” wel door de beugel kan.

4. In de MvT bij WO-2 hebben we al gesteld dat A5.3 een lastig te formuleren materie betreft. Ook de reacties worstelen hier mee. Enkele commentaren menen dat “ernstig” te beperkend is en willen dit laten vervallen. Zij stellen in algemene zin voor: “Bij aantasting van Gods naam (...)”. Een ander commentaar acht het “aanspreken” te zwak. Maar er zijn ook commentaren die stellen dat de kerken zich juist terughoudender moeten opstellen, deels omdat men hier alleen of in de eerste plaats een taak voor de christelijke politiek ziet weggelegd. Of omdat de overheid alleen aanspreekbaar zou zijn op eigen overheidsuitlatingen.

5. Ons standpunt blijft dat de kerken zich in bijzondere gevallen rechtstreeks tot de overheid mogen en moeten wenden, namelijk wanneer een in A5.3 genoemde situatie zich inderdaad voordoet. Enerzijds is de bepaling “ernstig” nodig vanwege de terughoudendheid die hierbij in acht dient te worden genomen; anderzijds ligt hier een eigen ‘profetische’ taak van de kerken, die niet volledig aan de christelijke politiek behoort te worden overgelaten. Wij handhaven per saldo de formulering van A5.3.


Rapport dHKO (2012)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) A5