|38|

[WO-1: A2 vrede
A2.1 In de gemeente van Christus moet alles op gepaste wijze en in goede orde gebeuren, zodat de onderlinge vrede wordt gediend (1 Kor. 14: 33 en 40).
A2.2 Allen staan onder het ene Hoofd, Jezus Christus, als Heer van de kerk. Geen persoon of kerk mag een andere persoon of kerk overheersen.]

[WO-2: A2 vrede
A2.1 In de kerk van Christus moet alles op gepaste wijze en in goede orde gebeuren, zodat de vrede wordt gediend (1 Kor. 14: 33 en 40).
A2.2 Allen staan onder het ene Hoofd, Jezus Christus, als Heer van de kerk. Geen persoon of kerk mag een andere persoon of kerk overheersen.]

A2 vrede
A2.1 In de kerk van Christus moet alles op gepaste wijze en in goede orde gebeuren, zodat de vrede wordt gediend.
A2.2 Allen staan onder de ene Heer, Jezus Christus, het hoofd van zijn kerk. Geen persoon of kerk mag een andere persoon of kerk overheersen.

Toelichting A2

1. Een commentaar op A2.1 stelt dat als verwijstekst Efeziërs 4: 3 passender zou zijn. Een andere reactie wijst er op dat de Werkorde de tekst 1 Korintiërs 14: 33 en 40 buiten de oorspronkelijke bijbelse context toepast en dat daarom de tekstverwijzing beter kan vervallen. Voor dit laatste is inderdaad iets te zeggen. Wij laten daarom een expliciete tekstverwijzing achterwege.

2. Wij hebben de formulering van A2.2 iets gewijzigd (‘hoofd’ en ‘Heer’ zijn omgedraaid) en volgen daarmee het advies in een van de reacties.

3. De verbreding van de anti-hiërarchieregel in de tekst van A2.2 van ‘ambtsdrager’ naar 'persoon' (reeds in WO-1) blijft enig commentaar opleveren. Dit komt voort uit de opinie dat de KO geen ordenende taak en bevoegdheid zou hebben t.a.v. kerkleden en dat A2.2 zich daarom tot kerken en ambten zou dienen te beperken. Wij wijzen die visie principieel af en lichten dat hieronder nog nader toe bij A3.

4. Niemand (geen persoon) in de kerk behoort een ander te overheersen, een ambtsdrager niet, maar een gemeentelid evenmin. En ook deputaatschappen niet. Ook kerken dienen elkaar niet te overheersen. De ‘gouden regel’ (canon aureus) van art. 83 KO1978 heeft een kerk-brede strekking en daarvan is niemand uitgezonderd. Met het enkele commentaar dat art. 83 KO1978 nu eenmaal slechts spreekt van ambtsdragers en kerken, kan niet worden volstaan. Er dient dan aangetoond te worden dat kerkleden niet onder dit verbod behoren te vallen c.q. wel mogen ‘heersen’. Dit laatste is toch echter ongerijmd. Zie verder ook de argumentatie in de MvT bij WO-2 voor deze brede anti-hiërarchische regel.

5. In een reactie wordt voorgesteld om in A2.1 en A2.2 ook de stellende wijs te gebruiken die we verder in de Werkorde hanteren. Dus in A2.1: ‘in de kerk van Christus gebeurt ...’, en in A2.2: ‘geen persoon of kerk overheerst.. .’ Hoewel eenheid van stijl inderdaad een oogmerk is, achten we het van belang op deze centrale plaats het normatieve element zo sterk mogelijk te laten doorklinken. Bovendien staat het ‘moet’ ook letterlijk in 1 Korintiërs 14: 40: “Alles moet op gepaste wijze en in goede orde gebeuren” (NBV).


Rapport dHKO (2012)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) A2