|29|
In het rapport ‘Hand aan de ploeg’ uit 2009 werd de figuur van de ‘pastor pastorum’ geïntroduceerd als een van de instrumenten met het oog op de zorg van de kwaliteit van predikant (en kerkelijk werker), gelet op de publieke missionaire uitstraling van deze functies en het functioneren en welbevinden van de functionarissen zelf. Wat wordt bedoeld met een pastor pastorum? Kan deze functie worden ingepast in onze ambtsvisie en zo ja, hoe dan?
Besluitvorming van de synode in april 2009
Over dit voorstel besloot de synode het voorstel — als 7e
hoofdlijn van beleid die uit Hand aan de ploeg voortvloeit — te
aanvaarden als uitgangspunt voor verder onderzoek. Dit voorstel
luidde als volgt:
‘Op het niveau van de algemene classicale vergadering wordt
een ‘pastor pastorum’ benoemd, vergelijkbaar met de huidige
positie van de regionaal adviseur van de classicale
vergaderingen. Deze ‘pastor pastorum’ is de vertrouwensfiguur van
de predikanten in zijn/haar regio. Hij/zij begeleidt de
voorzitters van de werkgemeenschappen, is verantwoordelijk voor
de beoordelingsgesprekken met predikanten en kerkelijk werkers in
het kader van het welbevinden en de kwaliteit van het werk van de
predikanten en kerkelijk werkers en voor de verslaglegging
daarvan en geniet het vertouwen van de kerkenraden in zijn/haar
regio.’
Het voorstel voor deze pastor pastorum hield verband met twee
andere voorstellen die de vorming van samenwerkingsverbanden van
predikanten en kerkelijk werkers op het oog hebben. Eerst werd
voorgesteld dat elke predikant en kerkelijk werker een deel van
de werktijd buiten de eigen gemeente, ten dienste van de kerk in
haar geheel, gaat besteden, waarbij rekening wordt gehouden met
verzoeken uit de kerk, persoonlijke interesses, capaciteit,
deskundigheid en ontwikkelingswensen. Tevens zouden predikanten
en kerkelijk werkers moeten worden verplicht tot deelname aan een
werkgemeenschap van predikanten die verantwoordelijk is voor de
professionele begeleiding van gemeenten binnen het ressort van de
werkgemeenschap. Zij staan onder leiding van een predikant die
als primus inter pares de continuïteit en de kwaliteit van de
werkgemeenschap bewaakt en tevens de groeimogelijkheden en
ontwikkelingskansen van de leden bevordert.
Het eerste voorstel (hoofdlijn 5 Hand aan de Ploeg, hierna HadP)
werd door de synode als uitgangs- punt voor verder beleid
aanvaard, het tweede (hoofdlijn 6 HadP) als uitgangspunt voor
verder onder- zoek.
Ontwikkelingen sindsdien
De BCP, die belast is met de uitvoering van de besluiten rond
HadP, heeft bij de uitvoering eerst de werkgemeenschappen van
predikanten onder de loep genomen. Er is onderzoek gedaan naar
het functioneren van deze werkgemeenschappen, die sinds 2004 door
de kerkorde worden voorgeschreven, maar lang niet overal
daadwerkelijk functioneerden. Er bleken grote verschillen in
aanpak en kwaliteit. Tevens heeft de BCP in verschillende regio’s
contact gezocht met werkgemeenschappen die geïnteresseerd waren
in de ontwikkeling van hun gemeenschap naar meer teamvorming van
predikanten. Daaruit ontstonden verschillende pilots die door de
BCP professioneel worden begeleid. De resultaten daarvan moeten
nog op tafel komen. Deze ontwikkeling heeft er overigens in de
praktijk wel voor gezorgd dat er vanuit de beroepsgroep meer
belangstelling is voor en meer belang wordt gehecht aan de
samenwerking van predikanten in een team of werkgemeenschap.
Het idee was dat in samenhang hiermee zich situaties zouden kunnen voordoen die de gelegenheid boden om te experimenteren met de leidinggevende rollen van een teamleider en een pastor pastorum. Tot nu zijn er echter geen situaties bekend waarin ervaringen zijn opgedaan met een pastor pastorum. Het gevolg daarvan is dat er nog geen scherper omlijnd profiel van de pastor pastorum voor handen is. We moeten dus in dit hoofdstuk afgaan op de globale omschrijving uit 2009.
De functie nader bekeken
De functie wordt voorgesteld als een mogelijk instrument in de
kwaliteitszorg voor predikant en kerkelijk werker in hun
professioneel functioneren. Het globale profiel bevat drie
componenten:
- Het fungeren als vertrouwensfiguur voor de predikanten en
kerkelijk werkers
- Het begeleiden van de voorzitters (teamleiders) van de
werkgemeenschappen
- Het zorg dragen voor de beoordelingsgesprekken met de
predikanten en kerkelijk werkers en voor de verslaglegging
daarvan
|30|
Het lijkt erop alsof we hier te maken hebben met functies, die op
het eerste gezicht niet met elkaar te verenigen zijn. Bij de
vertrouwensfiguur denken we aan iemand die pastorale zorg biedt
aan predikanten, aan een pastor voor de pastores. Een belangrijke
voorwaarde voor pastorale zorg is dat de pastorant zich veilig
moet kunnen weten bij de pastor. Er moet een sfeer van vertrouwen
zijn zodat men zich kan uiten over zaken die hem of haar
bezighouden, zonder dat men daarop later kan worden af- gerekend
of beoordeeld.
Dit aspect lijkt op gespannen voet te staan met het voeren van
beoordelingsgesprekken. Hier zijn we in de sfeer van een gesprek
tussen een functionaris met een leidinggevende en worden de
prestaties van de functionaris kritisch beoordeeld. Aan de
uitkomst van het gesprek kunnen consequenties worden verbonden in
de sfeer van bevordering of beloning. Het is een gesprek, dat
thuis hoort in het ka- der van personeelszaken. De pastor vervult
dan een HRM-taak.
De directe oorzaak van deze discrepantie is gelegen in het feit dat tijdens de bespreking van HadP in de synode een amendement werd aanvaard waarbij de zinsnede ‘vertrouwensfiguur voor kerkenraden’ werd gewijzigd in ‘vertrouwensfiguur van predikanten’. Hiermee heeft de synode een cruciale wijziging aangebracht in de oorspronkelijke gedachtengang van HadP dat de ‘pastor pastorum’ vooral moest worden gezien als een vertrouwensfiguur voor de kerkenraden in plaats van predikanten. De functie werd beschouwd als een instrument die een bijdrage kon leveren in het oplossen van vastgelopen situaties tussen een gemeente en een predikant. Dit hing weer samen met gedachten uit eerdere fasen van de discussie over deze materie als zou er in onze structuur behoefte zijn aan een episcopaal accent ‘om de predikanten een structureel-kerkelijke bescherming te bieden in hun ambt en tevens het persoonlijke contactpunt van een vertrouwenwekkende pastor pastorum’.
Geconstateerd moet worden dat het profiel van de pastor pastorum op dit vlak nadere opheldering behoeft. De discussie over HadP laat in elk geval zien dat er behoefte is aan een vertrouwensfiguur voor predikanten.
Over de pastor pastorum is in de geschiedenis van de
SoW-kerken eerder aandacht gevraagd.
In de NHK werd in 1972 een discussienota over het ambt de kerk
ingezonden, onder de titel ‘Wat is er aan de hand met het ambt?’
Dit rapport was geschreven door prof. Dr. H. Berkhof. Daarin werd
o.m. gesteld dat er provinciale of landelijke ambtsdragers
moesten komen die dan als pastor pastorum fungeren aan wie taken
van zielzorg en leiderschap worden opgedragen. Gedacht werd aan
een ‘charismatische figuur als herder voor de herders, ingebouwd
in de vergaderingen van de kerk, de raadgever en helper in
talloze, vaak ook moeilijke situaties. (voetnoot)
In de GKN werd in 1969 een voorstel tot benoeming van een pastor
pastorum behandeld. Het voorstel ging er vanuit dat er in de
bestaande organen onvoldoende hulp konden bieden aan predikanten
die in moeilijke situaties verkeerden. Bemoeienis met het
beroepingswerk was echter voor deze pastor taboe. Het voorstel
beoogde in concreto de aanstelling van een predikant in elk
provinciaal ressort aan wie de zorg over predikanten, die daaraan
behoefte hebben. wordt toevertrouwd en die als vertrouwenspersoon
van de predikant met diens toestemming contact zou kunnen hebben
met de kerkenraad ter voorkoming of oplossing van moeilijkheden.
De critici vreesden voor bevoogding door een superpredikant en
voor episcopale uitwassen. Uiteindelijk werd het voorstel
verworpen vanuit de overwegingen dat de ouderlingen de nodige
pastorale zorg aan de predikanten moeten verlenen en dat de
predikanten de vrijheid moet worden gelaten om zich zonodig te
wenden tot een vertrouwensman naar eigen keus (voetnoot).
In de ELK had de president van de synode een belangrijke taak ten
opzichte van predikanten. Deze kreeg in de kerkorde van 1956
enige episcopale trekken: hij is pastor pasvorm, heeft de leiding
in het beroepingswerk en ordineert de proponenten. In 1985 werden
de taken in pastoraat en beroepingswerk over meerdere personen
gespreid.
Pastor pastorum als ‘episkopè’
In paragraaf 5 zagen we dat door de Protestantse kerken in Europa
de dienst van episkopè verstaan wordt als de taak van het
(geestelijk) leiderschap binnen de kerk. Episkopè en leiderschap
horen bijeen en omvatten het opzicht over de verkondiging, de
liturgie, het pastoraat en het management. Meestal wordt deze
dienst verricht door ambtelijke vergaderingen (synoden) waarin
alle ambten bijeen zijn. Soms krijgt deze dienst gestalte in een
persoonlijk ambt (bisschop).
Gesteld dat wij de pastor pastorum, zoals geschetst in Hand aan de Ploeg, willen opvatten als uitdruk- king van bepaalde elementen van de dienst van episkopè, (hoe) past deze functie dan in de huidige ambtsstructuur van onze kerk?
In de eerste plaats moet bij de aanstelling van een persoonlijk ambt van pastor pastorum ervoor worden gezorgd dat dit ambt wordt ondergebracht in een ambtelijke vergadering of college. Wezenlijk in onze visie is dat de ambten niet los van elkaar opereren, maar hun dienst uitoefenen in een collegiaal verband samen met de andere ambtsdragers. Omdat episkopè ook dienst is aan de eenheid van de
|31|
kerk, zal dit ambt kunnen worden ingebed in een meerdere
vergadering, hetzij de classicale vergadering, hetzij de generale
synode. Dit spoort ook met de huidige taakverdeling tussen
plaatselijke gemeente en bovenplaatselijke kerk ten aanzien van
de zorg voor de predikant waarbij de kwaliteitszorg een taak is
van de kerk.
Indien aan de pastor pastorum ook bepaalde (management)taken
worden opgedragen, vooral ten behoeve van de kwaliteitszorg,
verdient inbedding in meerdere ambtelijke vergadering — als
leidinggevende organen van de kerk — eveneens de voorkeur.
Een andere mogelijkheid is dat de pastor pastorum wordt gekoppeld
aan het college voor de visitatie, zeker als het accent komt te
liggen op het pastoraat aan predikanten. Als we hierbij bedenken
dat visitatie volgens de kerkorde een vorm van opzicht is, zal
het niet hoeven te blijven bij vrijblijvend pastoraat, maar is er
ook ruimte voor het geven van dringende adviezen zoals de
visitatie gewoon is doen. Het is ook denkbaar dat de pastor
pastorum wordt gekoppeld aan een speciaal in te stellen regionaal
of generaal college dat door de ambtelijke vergadering wordt
belast met het pastoraat en aspecten van kwaliteitszorg voor
predikanten.
In de tweede plaats moet ervoor worden gewaakt dat de pastor pastorum geen bemoeienis heeft met de inhoud van de Woordverkondiging door de predikant of over de verkiezing en beroeping van predikanten door de plaatselijke gemeente. Hierdoor zou de vrijheid van het ambt en de vrijheid van de gemeente in de keuze van haar ambtsdragers geweld worden aangedaan.
Bovenplaatselijke sturing van de inzet van predikanten, zoals de oorspronkelijke bedoeling was van de functie, lijkt binnen de huidige ambtsvisie een brug te ver. Wel is denkbaar dat de pastor pastorum in dezen het recht krijgt om in zaken rond inzet van predikanten een advies te geven.
Het opzicht over de verkondiging en de liturgie (bediening van de sacramenten) alsmede over de belijdenis en wandel kan voorbehouden blijven aan de ambtelijke vergaderingen en colleges, waaraan deze taken nu door de kerkorde zijn opgedragen.
Pastor pastorum als functie in personeelsbeleid
(HRM-functie)
Indien bij de pastor pastorum de voorkeur zou uitgaan naar een
profilering in de richting van een HRM-functie, waarbij de
voornaamste taak is om leiding te geven aan voorzitters van
werkgemeenschappen als teamleiders en een rol te spelen bij
beoordelingsgesprekken met predikanten, dan verdient het de
voorkeur dat deze functie wordt ondergebracht bij de stafafdeling
HRM van de dienstenorganisatie met eventueel een ambtelijke lijn
naar de generale synode (predikant in algemene dienst), zoals nu
voor de predikanten voor de werkbegeleiding geldt.
Het ligt dan ook voor de hand om de functie een andere naam te
geven dan pastor pastorum.
Om dit laatste mogelijk te maken, zal de kerk echter eerst moeten
accepteren dat de landelijke kerk meer bevoegdheden krijgt tot
sturing van de inzet van predikanten. En dat lijkt op korte
termijn niet erg waarschijnlijk.