Op deze vraag zijn door in de verschillende kerkelijke tradities in de loop van de tijden uiteenlopende antwoorden gegeven. In deze notitie kiezen we ons uitgangspunt in datgene waarin de kerkelijke tradities overeenstemmen. Tenslotte is de Protestantse kerk in Nederland de vrucht van oecumenische arbeid. Dit wordt ook zichtbaar in de wijze waarop in onze kerkorde over het ambt wordt gesproken. Daarin vinden we duidelijk de sporen terug waarlangs de oecumene in de afgelopen eeuw is getrokken in haar wereldwijde bezinning op het kerkelijk ambt.
Wat is ‘ambt’?
Prof. Dr. A.F.N. Lekkerkerker, hervormd kerkelijk hoogleraar
dogmatiek aan de rijksuniversiteit te Groningen in de jaren
zestig van de vorige eeuw, komt in zijn belangrijke studie
‘Oorsprong en functie van het ambt ’ (1971) op grond van een
etymologische beschouwing van het woord ambt (dat zijn wortel
heeft in het woord ‘ambacht’) tot zijn definitie voor het ambt in
het algemeen:
‘Het ambt is een bijzondere taak in het openbare leven die door een hoger gezag aan iemand wordt toevertrouwd en ten gevolg waarvan hij/zij met volmacht komt tot anderen.’6
Deze definitie is tot op heden bruikbaar, ook voor het denken over het kerkelijk ambt.
Een belangrijke mijlpaal in die oecumenische bezinning over het
ambt is de verklaring van de Commissie voor Geloof en Kerkorde
van de Wereldraad van Kerken getiteld ‘Baptism, Eucharist and
Ministry’ (Doop, Eucharistie en Ambt) die in 1982 in Lima werd
vastgesteld (hierna: BEM). Deze tekst geeft een belangrijke
theologische toenadering weer die Geloof en Kerkorde heeft
geconstateerd. In de commissie waren alle confessionele tradities
vertegenwoordigd, met inbegrip van de Rooms-Katholieke Kerk en
andere kerken die niet tot de Wereldraad van Kerken behoorden. In
deze tekst werden niet alleen de gegroeide overeenkomsten in
kaart gebracht, maar ook de onderlinge meningsverschillen benoemd
die op de weg naar een institutionele eenheid nog nader
onderzocht en verzoend moeten worden.
De notitie is aan alle kerken aangeboden met de uitnodiging om
daarop te reageren.
Dat deden ook de hervormde en gereformeerde kerken en de
evangelisch-lutherse kerk in ons land.7 Deze tekst is
sindsdien richtinggevend voor elke binnenkerkelijke of
oecumenische bezinning op het kerkelijk ambt.
De roeping van het volk van God
Het BEM-rapport stelt in het deel over het ambt de roeping van
het gehele volk van God voorop.
‘In een gebroken wereld roept God de gehele mensheid om Gods
volk te worden’,
zo luidt de openingszin. Deze roeping komt tot ons via Gods
verkiezing van Israël en Zijn beslissend spreken en handelen in
Jezus Christus:
‘Zijn dienstbare leven, zijn dood en opstanding zijn het
fundament van een nieuwe gemeenschap die wordt opgebouwd door het
goede nieuws van het evangelie en de gaven van de sacramenten. De
Heilige Geest maakt hen die Jezus Christus volgen tot één lichaam
en zendt hen als getuige de wereld in. Kerklid zijn betekent
leven in gemeenschap met God, door Jezus Christus, in de Heilige
Geest’8
6 Prof. Dr. A.F.N. Lekkerkerker, ‘Oorsprong en
functie van het ambt’, Zoetermeer, 1971, p. 82 v.
7 ‘Doop, Eucharistie en Ambt’, Verklaringen van de
Commissie van Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken te
Lima, Peru, januari 1982, De Horstink, Amersfoort, 1983
8 BEM I,1
|9|
Dan wordt het karakteristieke van het leven van de kerk
beschreven:
- Het leven van de kerk is gebaseerd op de overwinning op de
machten van het kwaad en de dood die Christus eens voor al heeft
behaald. In Hem vinden de mensen de bron van een nieuw leven in
vrijheid, wederzijdse vergeving en liefde en wordt hun hart en
ziel gericht op de vervulling van het rijk van God.
- De kerk leeft door de bevrijdende en vernieuwende kracht van de
Heilige Geest, die op Jezus rustte en die na zijn opstanding is
gegeven aan allen die geloven. Daardoor zijn zij herschapen tot
lichaam van Christus. De Geest roept mensen tot geloof, heiligt
hen door vele gaven, geeft kracht om van het evangelie te
getuigen en stelt hen in staat om in hoop en liefde te
dienen.
- De kerk is geroepen om het rijk van God te verkondigen en een
voorafbeelding daarvan te zijn, in getuigenis en dienst. Daardoor
geeft zij de wereld een voorsmaak van de vreugde en de
heerlijkheid van Gods rijk.9
- De Heilige Geest geeft de gemeenschap verschillende aanvullende
gaven, bestemd voor het welzijn van het gehele volk. Zij komen
tot uiting in het dienstbetoon in kerk en wereld. ‘Alle leden
zijn geroepen met de hulp van de gemeente de gaven die zij
hebben, te ontdekken en te gebruiken voor de opbouw van de kerk
en voor de dienst aan de wereld waartoe de kerk gezonden
is’.10
Kerkelijk ambt
Na deze preambule volgt een
hoofdstuk over het kerkelijk ambt waarin we enkele definities
vinden over de begrippen die in elke ambtsdiscussie
terugkeren:
- Onder charisma wordt verstaan de gaven die door de
Heilige Geest worden verleend aan elk lid van het lichaam van
Christus voor de opbouw van de gemeenschap en het vervullen van
haar roeping.
- Het woord dienst (‘ministry’) staat voor de taak waartoe
het gehele volk van God is geroepen. Deze term kan ook slaan op
de bijzondere institutionele vormen die deze taak kan
aannemen.
- De term kerkelijk ambt (‘ordained ministry’) heeft betrekking op
mensen die een charisma hebben ontvangen en die de kerk door
ordinatie voor hun taak aanstelt onder aanroeping van de Geest en
handoplegging.11
We treffen in dit hoofdstuk een formulering aan die wij als aan definitie van het kerkelijk ambt volgens Lima kunnen opvatten:
Om haar opdracht te vervullen heeft de kerk mensen nodig, die er officieel en blijvend verantwoordelijk voor zijn om haar te wijzen op haar fundamentele afhankelijkheid van Jezus Christus en die daardoor te midden van de vele gaven, het centrum van haar eenheid vormen. Het ambt van zulke mensen, die al vanaf de eerste tijd werden geordineerd, is bepalend voor het leven en getuigenis van de kerk.12
In het vervolg van het rapport komen achtereenvolgens aan de
orde: het kerkelijk ambt, de verschillende vormen van kerkelijk
ambt, de opvolging in de apostolische traditie en de ordinatie.
In het slot-hoofdstuk wordt de balans opgemaakt met betrekking
tot wederzijdse erkenning van de kerkelijke ambten.
Hierin komt als centrale gedachte naar voren dat het geordineerde
ambt (‘ordained ministry’) wezenlijk is voor de kerk van
Christus. Dit ambt heeft als belangrijkste taken om de kerk te
bewaren bij Christus, de gemeenschap te bouwen als lichaam van
Christus door de bediening van Woord en sacramenten, het geven
van leiding en het aldus bewaren van de eenheid van de
kerk.
Uit de gezamenlijke reactie van de Nederlandse hervormde
Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland (hieronder: NHK en
de GKN) op dit rapport blijkt dat de nadruk daarin op de vragen
rond continuïteit, apostolische successie en wijding (ordinatie)
voor de protestantse kerken niet van doorslaggevend belang worden
geacht, terwijl typisch protestantse accenten — nadruk op een
niet-hiërarchische ambtsstructuur of de specifieke rol van het
gemeentelid — weinig aan bod komen. Over de Bijbelse inzet van
het rapport bij de roeping van het volk van God was men wel
tevreden.13
De Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden
(hieronder: ELK) legde in haar reactie het accent op het
priesterschap van alle gelovigen dat hen deelachtig wordt door de
doop en het openbare
9 BEM I.1-4
10 BEM I,5
11 BEM I,7
12 BEM I,8
13 Oecumenisch Vademecum, ’s-Hertogenbosch, z.j., pag.
Li 19
|10|
ambt van Woord en Sacrament waartoe men wordt geroepen
door de gemeente in de naam van God. Het ambt staat geheel in
dienst van het Woord en is in die zin functioneel en niet
sacramenteel van karakter.14
We zullen in het vervolg al deze thema’s zien
terugkeren.
Bij dit soort oecumenische documenten moeten we overigens bedenken dat deze veelal in het kader staan van wederzijdse ambtserkenning. Daarbij gaat de aandacht vooral uit naar die elementen waarover consensus bestaat of naar alle waarschijnlijkheid bereikbaar is. In deze notitie staat de visie van de Protestantse Kerk in Nederland centraal. Zoals gezegd spelen daarin de vragen naar apostolische successie en ordinatie niet of nauwelijks een rol.
In dit spoor van Lima beweegt zich ook de ‘Gespreksnotitie over het ambt in de oecumenische discussie’ van de beraadsgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenschap van de Raad van Kerken in Nederland uit 2005. Deze notitie wil voor de Nederlandse kerken binnen de Raad van Kerken een aanzet te zijn tot hernieuwde zelfbezinning met het oog op mogelijkheden om de eigen ambtsvisie en -praktijk in een oecumenisch perspectief te herzien. Daarnaast wil de beraadsgroep hiermee een stap zetten in de richting van gehele of gedeeltelijke wederzijdse erkenning van het kerkelijk ambt met het oog op verruiming van mogelijkheden tot praktische wederzijdse assistentie.
Het kerkelijk ambt
Ook deze Nederlandse notitie
gaat uit van het vertrekpunt dat het spreken over het kerkelijk
ambt altijd moet geschieden in samenhang met het spreken over de
kerk en de gemeente, binnen het kader van de roeping en de
zending van de kerk.
In dit rapport wordt het
kerkelijk ambt als volgt omschreven, als formulering waarover de
Nederlandse kerken het tenminste eens zijn:
Het kerkelijk ambt is een dienst in het midden van de gemeente die bedoelt de gemeente bij haar identiteit (en dus ook haar opdracht) te bewaren. (Notitie RvKNL par. 6 pg. 16)
Kerk zonder ambt?
In de notitie van de Raad van Kerken wordt ook de vraag
opgeworpen of wij ons een kerk of gemeente kunnen voorstellen
zonder ambt. Deze vraag wordt in principe positief beantwoord.
Ook zonder ambt kan er een levende gemeenschap van gelovigen
zijn. Het ambt is niet per se nodig om als gemeenteleden in het
heil van Christus te delen en om anderen daarin te laten delen.
Verwezen wordt naar de Quakers en naar een voorbeeld uit de
Tweede Wereldoorlog, dat er in de kampen van Indonesië vormen van
gemeente-zijn rond Woord en sacrament zijn gevonden zonder
geordend ambt.
De nota erkent dat een naar de regel (canoniek) geordend
kerkelijk leven moeilijk voor te stellen is zonder het bijzondere
kerkelijk ambt. Dat geldt niet alleen voor de kerk maar voor alle
sociale verbanden. Het is een sociologisch gegeven van alle
tijden. Waar mensen met elkaar samenleven worden gaven en
talenten benut, moeten talloze rollen, diensten en functies
worden vervuld, en zijn er openbare ambten waartoe daarvoor
gekwalificeerde mensen worden geroepen om leiding te geven aan de
gemeenschap. Het gewone leven roept het ambt op.
Maar een kerk zonder ambt is ook in theologische zin
onmogelijk. ‘Er moeten mensen zijn die worden geroepen en
gekozen om de gemeenschap te dienen in de voortdurende verwijzing
naar wat haar diepste identiteit is, ‘gemeente van Christus’ te
zijn en daarin ‘volk van God’.15
Reactie namens de Protestantse Kerk in Nederland
In de reactie van het
moderamen van de generale synode hierop (november 2006, hierna:
Reactie 2006) wordt gememoreerd dat in de achterliggende
tradities van de Protestantse kerk de discussie over het ambt
nooit tot rust is gekomen. Er is nog altijd veel onduidelijkheid
over het ambt. Dit wordt versterkt door de verschuivingen in onze
hedendaagse cultuur, die ons kritisch stemmen over het ambt. Er
is steeds minder ambtsbesef en ambtsgevoel. Men staat veelal
onverschillig ten opzichte van het ambt. Wat is een ambtsdrager
anders dan een bestuurder? De drempel voor gemeenteleden om
ambtsdrager te worden wordt daarom steeds hoger.
Verderop in hoofdstuk II wordt een beeld gegeven van de wijze waarop in de alledaagse praktijk van onze kerk gedacht wordt over het ambt.
14 Idem, pag. Li 13
15 Gespreksnotitie over het ambt in de oecumenische
discussie, van de beraadsgroep Geloven en kerkelijke gemeenschap
van de Raad van Kerken in Nederland, februari 2005, punt 6.1,
pag. 15 v
|11|
Ook deze reactie gaat in op de vraag wat wij in onze kerk
verstaan onder het ambt.
Hoewel erkend wordt dat in onze kerk niet de overtuiging leeft
dat enige ambtsstructuur kan worden ontleend aan de Bijbel, wordt
een basis gezocht in de Heilige Schrift, die naar de opvatting
van onze kerk ‘bron en norm is van de kerkelijke verkondiging en
dienst’.
Het uitgangspunt ligt in de roeping van twaalf leerlingen door
Jezus, waarvan in de evangeliën wordt verteld. Zij worden
geroepen om het evangelie van het Koninkrijk van God te
verkondigen. Vervuld van de Heilige Geest trekken zij met deze
zending de wereld in. Daaromheen is een gemeenschap van mensen
ontstaan die weet hebben van dit Koninkrijk. Na de dood van de
apostelen is deze boodschap verder gegaan. ‘In elke tijd
horen gelovigen hoe de Heer zegt: ‘Zoals de Vader mij heeft
uitgezonden, zo zend ik ook jullie uit’ (Joh. 20 vers 21). En Hij
zelf gaat mee. Wie uitgaat in zijn zending gaat uit in zijn
gemeenschap. (Matt. 28 vers 20). Zo regeert Christus de kerk en
is Hij haar hoofd.’ God roept mensen tot zijn dienst.
Vervuld van zijn Geest begeven zij zich in die dienst.
Er zijn in elke tijd mensen nodig die zich verantwoordelijk weten
de kerk te wijzen op het heil in Christus. Daarom is volgens de
kerkorde van de Protestantse kerk het ambt gegeven om de gemeente
bij dat heil te bepalen en bij haar roeping te bewaren. De ambten
zijn er met het oog op het heil van mens en wereld.
In de kerkgeschiedenis heeft dit ambt verschillende en soms met elkaar conflicterende gestalten gekregen. De oecumenische toenadering van de laatste eeuw heeft in 1982 in Lima geleid tot de stelling ‘dat de eigenlijke kerninhoud van de kerkelijke bediening van daartoe geordineerden of gezondenen ligt in de verkondiging van het Woord van God, de bediening van de sacramenten en de opbouw van de geloofsgemeenschap in liefde en leerlingschap’, zoals de notitie van de Raad van Kerken stelt.16
16 Reactie van het moderamen van de Protestantse Kerk in Nederland op de gespreksnotitie van de Raad van Kerken, niet gepubliceerd, punt 3