|21|
In hoofdstuk I werd reeds gememoreerd dat er in de praktijk van alledag veel verlegenheid leeft rond het ambt, vanwege de verschuivingen in onze cultuur. In deze paragraaf wordt hiervan een schets gegeven op grond van gegevens uit het jongste vierjaarlijkse rapport van het generale college voor de visitatie. Hierin is onderzocht op welke wijze de in de kerkorde uitgedrukte ambtsvisie in de praktijk van de gemeente functioneert.21
Het ligt gezien het voorgaande voor de hand dat de ambtsbeleving in gemeenten van hervormde en gereformeerde afkomst verschilt van die in evangelisch-lutherse gemeenten. We zagen al dat de Lutherse traditie vertrouwd was met het openbare ambt van Woord en Sacrament dat aan de predikant is toebedeeld en met het algemeen priesterschap der gelovigen. Daarnaast kende de Lutherse kerkorde mensen die geroepen zijn tot bijstand in het openbare ambt van Woord en Sacrament: ouderlingen, kerkrentmeesters, diakenen, kerkmusici en andere diensten. De plaatselijke gemeente kon dit naar behoefte invullen. Het woordgebruik is hetzelfde als dat van de gemeenten die stammen uit de Gereformeerde traditie, waar het ambt gestalte krijgt in de drie gelijkwaardige ambten van predikant, ouderling en diaken, maar de invulling en beleving zijn anders.
Ook zijn er verschillen in ambtsbeleving waar te nemen tussen
gemeenten die zich verwant voelen met de Gereformeerde Bond en
gemeenten van vrijzinnige oorsprong.
In de eerstgenoemde gemeenten is het besef dat ambtsdragers in de
verkiezing door de gemeente door God zelf geroepen te zijn sterk.
In andere, meer vrijzinnige gemeenten blijkt hierover nog al eens
twijfel te leven. Sommige aspirant-ambtsdragers vragen bij de
bevestiging in het ambt de passage dat men in de verkiezing door
de gemeente door God zelf geroepen is over te slaan.
Anderzijds bestaat bij ambtsdragers toch veelal een besef geroepen te zijn, in ieder geval door de gemeente. Men voelt zich daardoor gedragen: ‘Je doet het niet voor jezelf.’ Kennelijk ervaart men daarin op een of andere wijze het ambtelijk karakter van kerkelijke taken. Bij ambtsdragers die een taak hebben in het geloofsgesprek komt dat gevoel vaak wat sterker naar voren.
Veelvuldig komt het voor dat gemeenteleden vrijmoedig bedanken voor een verkiezing tot ambtsdrager, of men laat in een eerdere fase al weten niet beschikbaar te zijn. Roeping, zelfs waar het besef leeft dat het een roeping van Christuswege, leidt niet (meer) automatisch tot aanvaarden van de roeping.22 In zeer veel gemeenten bestaat daardoor een chronisch tekort aan diakenen en vooral aan ouderlingen. Steeds meer komt het voor dat gemeenteleden taken op zich nemen zonder ambtsdrager te (willen) worden.
Volgens de visitatie zijn hierin twee trends waar te
nemen:
- De ambtsgedachte verflauwt: een vraag naar de beleving
van het ambt wordt meestal verstaan als een vraag naar de vreugde
in of de belasting door de taak die men te verrichten heeft.
Reacties die iets laten zien van een besef dat het ambt een
kerkelijke gewetensfunctie vervult komen zeer sporadisch voor.
Mede omdat taken die vroeger voorbehouden waren aan ambtsdragers
nu ook door niet-ambtsdragers worden verricht, groeit de gedachte
dat er binnen de gemeente nu eenmaal een aantal taken te
verrichten zijn, die men dan soms als ambtsdrager op zich neemt.
Het enige onderscheid met de niet-ambtsdrager is dan het
lidmaatschap van de kerkenraad.
- De ambtsgedachte verschuift: ook niet-ambtsdragers
werken vanuit de gedachte dat het in het verrichten van hun taken
gaat om de gemeente “bij het heil te bepalen en bij haar roeping
in de wereld te bewaren” (Art.V-1 PKO). Deze verschuiving zien we
vooral in gemeenten die werken
21 Zie voor een uitvoeriger beschrijving het
‘Overzicht van het geestelijk leven van gemeenten en kerk
2008-2011’ van het generale college voor de visitatie, april
2011, hoofdstuk 2, Het ambt en ambtsbeleving.
22 In de kerkorde en het Dienstboek worden bij het
ambt de uitdrukkingen ‘roeping van Christuswege’ en ‘roeping door
God zelf’ naast elkaar gebruikt: Het openbare ambt is ‘van
Christuswege’ gegeven (art V-1 PKO) en de roeping tot het ambt
geschiedt ‘van Christuswege’ (art. V-4 PKO); bij de bevestiging
tot het ambt wordt in een van de vragen in de
bevestigingsformulier van het Dienstboek echter gesproken over
‘de roeping door God zelf’. (Dienstboek — Een proeve II pag, 244;
259 v.). Dit schept volgens de visitatie soms enige
verwarring.
|22|
volgens het model van de kerkenraad met werkgroepen (ord. 4-10). Deze werkgroepen, die voornamelijk bestaan uit gemeenteleden, zijn veelal belast met de voorbereiding en de uitvoering van het beleid van de kerkenraad. Die taak brengt hen als vanzelf bij de principiële vraag naar de roeping van de gemeente.