|5|
In de synodevergadering van april 2011 kwam het rapport ‘Met vreugde en vrucht’ van de Beleidscommissie Predikanten (BCP) aan de orde. Daarmee werd uitvoering gegeven aan een van de besluiten van de generale synode naar aanleiding van het rapport ‘Hand aan de ploeg’ (april 2009) over het thema’s loopbaanontwikkeling en functiedifferentiatie van de predikant. Deze thematiek was in het eerdere rapporten over het gewenste profiel van het ambt en het beroep van de predikant in onze kerk aangemerkt als een belangrijk aandachtspunt.
Visieontwikkeling in synode over loopbaanontwikkeling
en functiedifferentiatie in 2005-2009
In 2005 had de synode naar aanleiding van het rapport ‘Om de
heiligen toe te rusten tot dienstbetoon’ vastgesteld dat er een
toenemend verlangen bij predikanten bestaat naar een vorm van
loopbaanontwikkeling en een daarop gerichte scholing en
professionalisering van het beroep. Ook werd onderkend dat er een
roep is om differentiatie en specialisatie van het
predikantschap. De synode besloot in 2005 dat daarnaar verder
onderzoek moest worden gedaan. Van dit onderzoek is verslag
gedaan in de achtereenvolgende rapporten ‘Pastor in beweging’
(2006), ‘Werk in de wijngaard’ (2007), ‘De Wissel voorbij’(2008)
en ‘Hand aan de ploeg’ (2009), geschreven door de brede
studiecommissie, later de ‘commissie Veerman’ genoemd.
In deze rapporten wordt de noodzaak van loopbaanontwikkeling en
functiedifferentiatie van de predikant gemotiveerd vanuit het
belang van het aantrekkelijker maken van het beroep predikant.
Betwijfeld wordt of de kerk op dit moment een aantrekkelijk
werkklimaat en beroepsperspectief biedt voor jonge mensen die
predikant willen worden. Investeert de kerk wel voldoende in de
beroepsgroep van de predikant investeert? Is er adequate
begeleiding bij veel voorkomende spanningen tussen predikant en
gemeente? In verband daarmee werd bepleit om meer gebruik te
maken van inzichten en instrumenten van modern
personeelsmanagement. Specialisatie binnen het predikantschap op
grond van vooropleiding en het breder dienstbaar maken van deze
specialisaties dan voor de eigen gemeente werden als
noodzakelijke uitwerkingen gezien.
Er kwamen voorstellen op tafel voor een loopbaanontwikkeling
waarin onderscheid wordt gemaakt tussen een junior-, basis- en
seniorpredikant, gekoppeld aan een verschillende bezoldiging.
Deze werden gecombineerd met voorstellen voor permanente
educatie, teamvorming van predikanten en een vorm van
loopbaanbegeleiding door leidinggevenden. Hierbij werd gedacht
aan teamleiders en een ‘pastor pastorum’. Deze voorstellen
ontmoetten echter veel twijfel. Was dit allemaal wel nodig en
gewenst? En hoe verhouden deze voorstellen zich tot de ambtelijke
inrichting van onze kerk? Over deze vragen ging het rapport ‘Met
vreugde en vrucht’.
In ‘Met vreugde en vrucht’ werd op grond van onderzoek
vastgesteld dat er binnen de beroepsgroep onvoldoende draagvlak
is voor een systeem van verticale functiedifferentiatie.
Er blijkt nauwelijks vraag naar. Wel lijkt er voldoende draagvlak
te bestaan voor het zichzelf blijven ontwikkelen als predikant
via horizontale differentiatie (d.m.v. teamontwikkeling
en samenwerking van predikanten en gemeenten, waarbij predikanten
ook bovenplaatselijk worden ingezet.)
De synode besloot daarom niet over te gaan tot de invoering van
een systeem van verticale functiedifferentiatie voor predikanten.
Het bevorderen van de mogelijkheid voor horizontale
functiedifferentiatie werd als beleidsdoel wel aanvaard.
Ten aanzien van de verticale differentiatie werd in het
rapport nog het volgende opgemerkt:
‘Indien verticale differentiatie vanuit andere overwegingen moet
worden ingezet (bijvoorbeeld het regelen van bovenplaatselijke
inzet of om invloed te hebben op de kwaliteit van de
beroepsuitoefening), waarin sturing en hiërarchie geïmpliceerd
zijn, zal hieraan eerst een ambtstheologische discussie vooraf
moeten gaan. Dit geldt ook wanneer gekozen wordt voor andere
(kwaliteitsverbetering beogende) instrumenten met dezelfde
implicatie. De vraag naar Centraal Werkgeverschap zal hier bij
betrokken moeten worden. Het heeft geen zin om beleid en systemen
met een meer verplichtend karakter te ontwikkelen zonder de
ambtstheologische vraag eerst beantwoord te hebben. Desgewenst
kan aan de BCP gevraagd worden aandachtspunten te formuleren met
betrekking tot de relatie tussen ambt enerzijds en sturing en
hiërarchie anderzijds.
Overigens is het thema van de ‘vrijheid van het ambt’ hierbij een
belangrijk punt. Met die vrijheid kan niets meer of minder
bedoeld zijn de vrijheid namens God te spreken. Deze vrijheid kan
echter niet eenduidig vertaald worden in één soort
(rechts)positie.’ 1
1 ‘Met vreugde en vrucht’, 2011, pag. 20 pt 4.
|6|
Deze passage leidde in de bespreking door de synode in april 2011
tot de aanvaarding van een motie waarin ‘het moderamen wordt
verzocht een aanzet te geven tot het formuleren van een
duidelijke ambtstheologie binnen de Protestantse Kerk in
Nederland.’
Met deze notitie geeft het moderamen uitvoering aan die
motie.
In de notitie wordt uiteengezet welke ambtsvisie ten grondslag ligt aan de Protestantse kerkorde. Hiermee is meteen het beperkte kader van deze notitie aangegeven. In de kerkorde vinden wij een illustratie van de manier waarop op een bepaald moment — de vooravond van de vereniging van onze kerken — over het ambt is gedacht. Daaronder ligt een veel bredere (oecumenische) theologische bezinning die sterk in beweging is. De notitie biedt daarom een aanzet vanuit de kerkorde tot een ambtstheologie van onze kerk.
De vraag naar de inhoud van het ambt staat in deze notitie
centraal.
De thema’s sturing en hiërarchie komen als bijkomende aspecten
hiervan ter sprake. De actuele dossiers die hiermee verband
[houden] worden in twee aparte hoofdstukken behandeld, t.w.
- De predikant als professional
- De ‘pastor pastorum’
Daarnaast zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan
- Het ambt in de oecumenische discussie
- Het functioneren van de ambtsvisie in de praktijk