3. De Protestantse kerkorde over gemeente en ambt

Daarmee zijn we via een omtrekkende beweging door de actuele ambtsdiscussie in oecumenisch verband aangekomen bij het ambtsontwerp waarin Hervormden, Gereformeerden en Lutheranen in Nederland elkaar hebben kunnen vinden en zoals die uiteindelijk in de grondleggende bepalingen van de Protestantse Kerkorde (hierna: PKO) terecht is gekomen.

Voor de nu volgende beschrijving maken wij dankbaar gebruik van hoofdstuk 1 van ‘De toelichting op de kerkorde’ onder redactie van Dr P. van den Heuvel, Zoetermeer, 2004 en de hierboven al aangehaald reactie namens het moderamen op de gespreksnotitie van de Raad van Kerken. Dit zijn de enige twee documenten tot nu toe waarin op een samenhangende wijze de ambtsvisie in de kerkorde van de verenigde kerk wordt beschreven en verantwoord. Beide teksten zijn van de hand van Ds. B. Wallet, die destijds voorzitter was van de Werkgroep Kerkorde.

 

3.1 De roeping van gemeenteleden en gemeente – artikel III en IV PKO

Ook in onze kerkorde gaan bij de positionering van de ambten de artikelen over kerk en gemeente voorop. Eerst wordt gesproken over de roeping van gemeenteleden en de gemeente, vervolgens over de roeping tot het ambt en over ambtelijke vergaderingen. 

In artikel III en IV van de kerkorde gaat het allereerst over de roeping van de gemeenten die samen de kerk vormen. Volgens artikel I lid 2 houdt deze roeping van de kerk het navolgende in:

Levend uit Gods genade in Jezus Christus vervult de kerk de opdracht van haar Heer om het Woord te horen en te verkondigen.’

De kerk ontspringt aan het hart van de God van Israël, Vader van Jezus Christus, Schepper van hemel en aarde. Volgens het getuigenis van de Schriften heeft Hij zijn bevrijdend Woord in de harten van mensen gelegd — in zijn verbond met Abraham en Israël en in Jezus Christus met alle volken — opdat zij dit Woord zouden horen en daaruit zouden leven. De kerk belijdt de toewending van deze God tot de wereld en de mensen als een beweging van genade. De kerk van Christus is een genadegave van God en vrucht van zijn Geest.
In artikel I PKO wordt deze visie verder uitgewerkt.

De roeping van gemeenteleden
In de (plaatselijke) gemeente krijgt de kerntaak van de kerk om het Woord te horen en te verkondigen zijn zichtbare gestalte. Artikel III-1 spreekt daarvan:

|12|

Vanwege Gods genade en krachtens zijn verbond worden gemeenten vergaderd rondom Woord en sacramenten.

Gemeentezijn als genadegave van God is voor alles dienst van (een gemeenschap van) mensen aan het Woord, in taal en teken, in woord en daad. Tot die gemeenschap behoort een mens krachtens het sacrament van de heilige doop. Door de doop wordt een mens ingelijfd in de apostolische en katholieke kerk van Christus. Ook wordt zijn of haar naam opgetekend in het register van de plaatselijke gemeente opdat men gekend wordt onder de mensen. (Art. III-2) De gemeente bestaat uit gemeenteleden die ieder voor zich gehoor geven aan het Woord van genade dat over hun leven is uitgesproken en die in hun leven concreet antwoord geven op dat Woord:

Zij die de doop ontvangen worden geroepen tot het belijden van Jezus Christus en tot verantwoordelijkheid in de gemeente. (Art. III-3)

Hier wordt duidelijk dat het genadige Woord van God mensen persoonlijk wil aanspreken. Dit Woord is bestemd voor alle mensen in de gemeenschap, jong en oud, rijp en groen, gelovig of niet gelovig. Allen worden genodigd tot een leven in vrede en vreugde. Ook de niet gedoopte kinderen van gemeenteleden en zij die zich met de gemeente verbonden voelen, zijn in het vizier van de gemeente (Art. III- 4 en 5)

De roeping van de gemeente
Dan volgt artikel IV over de gemeente. Daarin wordt het wezen van haar roeping benoemd:

De gemeente, daartoe begenadigd door de Geest, is geroepen tot de dienst aan het Woord van God in de prediking van het Evangelie en de viering van doop en avondmaal in de openbare eredienst, in de dienst van de gebeden, in de missionaire arbeid, in het diaconaat, in de herderlijke zorg, in de geestelijke vorming en ook in alle andere arbeid tot opbouw van het lichaam van Christus. (Art. IV-1)

De leidende gedachte is hier dat de Heilige Geest haar gaven (charisma’s) schenkt aan de gemeente opdat zij wordt opgebouwd als lichaam van Christus. Dat laatste houdt in dat de gemeente geroepen is om de liefde en de vrede van Christus te belichamen in de plaats waar zij gesteld is. De gemeente mag het heil in Christus present stellen. Deze ‘representatie’ van Christus is in de eerste plaats een roeping voor de hele gemeente. Hierin komt het priesterschap van alle gelovigen tot uitdrukking. In de concrete beschrijving van de dienst van de gemeente staan de ambtelijke en niet ambtelijke taken dan ook onbekommerd naast elkaar. 

De gaven van de Geest (charisma’s)
Ook komen de individuele gemeenteleden nadrukkelijk in beeld. Zij hebben een prominente plaats in deze kerkorde. Zij worden getypeerd als ontvangers en dragers van de genadegaven die aan elk van hen door de Geest zijn toebedeeld. Gemeenteleden zijn begenadigde mensen, ieder van hen heeft ‘charisma’ van de Geest. In elke gemeente is dus een rijke verscheidenheid aan gaven. En al die gaven zijn door de Geest gegeven om ingezet te worden in de vervulling van de roeping van de gemeen- te om het leven in naam van Christus handen en voeten te geven:

Alle leden van de gemeente zijn geroepen en gerechtigd hun gaven aan te wenden tot vervulling van de opdracht die Christus aan de gemeente geeft. (Art. IV-2)17

Opvallend is dat hier niet alleen gesproken wordt van een roeping maar ook van een recht van gemeenteleden om hun gaven in te zetten. Dit onderstreept het accent dat in de kerkorde wordt gelegd op de rol en inbreng van de gemeenteleden. 

We zien hier een belangrijke verschuiving ten opzichte van de hervormd-gereformeerde ambtsopvatting in de kerkorden van de NHK en de GKN, waarin bijna alle nadruk ligt op het ambt. De gereformeerde kerkorde zet meteen in met de artikelen over het ambt. De hervormde kerkorde opent weliswaar met twee artikelen over kerk en gemeenten, maar daarna komen de ambten en de ambtelijke vergaderingen voluit aan de orde. De gemeenteleden komen in deze kerkorden als subject eigenlijk alleen in beeld bij de verkiezing van ambtsdragers. Verder zijn zij vooral voorwerp van leiding en zorg van de ambten en de ambtelijke vergaderingen met dien verstande dat gemeenteleden wel volop deelnemen in organen van bijstand van ambtelijke vergaderingen.
In de jaren 70 van de vorige eeuw kwam in de stroom van democratisering van de samenleving onder invloed van de gereformeerde beweging Gemeenteopbouw in de NHK en GKN meer aandacht voor de eigen rol en positie van de gemeenteleden in het leven en werken van de gemeente. In de GKN leidde dat tot de introductie van het ‘werkgroepenmodel’ waarbij gemeenteleden actief betrokken kunnen worden bij het werk van de ambten.


17 In deze woorden herkennen we bijna letterlijk de passage uit het Bem-rapport zoals hierboven geciteerd onder punt 2.1.

|13|

In de Lutherse traditie hebben de gemeenteleden vanouds sterkere papieren. Luther zag in het algemeen priesterschap van gelovigen de tegenhanger van de bisschoppelijke hiërarchie van de Roomse kerk van toen. Voor Luther gold dat het geloof is uit het gehoor. ‘De kerk is schepping van het Woord. En allen die tot de kerk behoren zijn door de doop tot priester gewijd om de grote daden van Christus te verkondigen. Het ambt van alle gelovigen valt iedere christen toe. De eigenlijke ambtsdrager is de gemeente’ (Reactie PKN, par 7). In de Lutherse kerkordening in Nederland (1956) wordt in de preambulaire artikelen gesteld dat ‘de verkondiging der Kerk bestaat in de openbare prediking van het Evangelie en de bediening van Woord en sacramenten. Deze verkondiging is in het bijzonder opgedragen aan hen die tot het predikambt geroepen zijn, onder bijstand van allen die tot enigerlei dienst gesteld zijn. Op grond van het algemeen priesterschap der gelovigen zijn alle leden der Kerk mede verantwoordelijk voor haar getuigenis in woord en daad.’ (Ordeningen ELK, A 1). Niettemin heeft binnen het Lutheranisme het predikambt – als enig ambt – een vooraanstaande positie en hecht men veelal ook belang aan het bovenplaatselijke ambt van bisschop.

De rol van de kerkenraad
Uit het voorgaande wordt duidelijk dat de gemeente het subject is van de opbouw van de gemeente. Alles is gericht op de vervulling van de roeping van de gemeente en elk gemeentelid heeft daarin zijn of haar aandeel en rol.
Maar we zagen reeds dat de kerk in sociologisch en theologisch opzicht niet zonder ambt kan.
Ook in de gemeente moet er een vorm van leiding zijn die ervoor zorgt dat de roeping van de gemeenschap wordt bewaakt en met het oog daarop de krachten worden gebundeld. De gemeente als charismatisch opgebouwde gemeenschap roept dus de vraag op naar wie bij haar de leiding heeft of mag hebben.

De Protestantse kerk staat in de traditie van een presbyteriaal-synodale kerkregering.
Zij kiest niet — met het congregrationalistisch model — voor het gemeenteberaad of de gemeentevergadering als leidinggevend orgaan in de gemeente, noch — met het episcopale model — voor de bisschop als hoogste gezag, maar voor de kerkenraad, het presbyterium.
De wijze van leidinggeven door de kerkenraad moet passen bij het hierboven beschreven karakter van de gemeente als lichaam van Christus. De kerkenraad heeft daarom als voornaamste taak om ruimte te scheppen voor de noodzakelijke en rechtmatige inbreng van gemeenteleden en om de samenhang van het proces van gemeentezijn in het oog te houden en te bevorderen. Daarover gaat het derde en laatste lid van Artikel IV:

De gemeente geeft gehoor aan haar roeping door onder leiding van de kerkenraad de samenhang in haar leven en werken te bevorderen en alles te richten op de lofprijzing van de Naam des Heren en de dienst in de wereld. (Art. IV-3)

De kerkenraad — als vergadering waarin de ambten bijeen zijn — moet ervoor zorgen dat de charisma’s op een samenhangende en doeltreffende worden ingezet tot opbouw van de gemeente. Hier wordt de belangrijkste rol van de ambten die in de volgende artikelen aan de orde komen, al aangegeven:
het ambt is er niet om de roeping van de gelovige over te nemen, maar om die aan te geven en mogelijk te maken. Alle nadruk ligt op het ambt als dienst aan de gemeenschap. Dit is geheel naar het Woord en voorbeeld van de Heer van de Kerk, Jezus Christus: Hij is niet gekomen om te heersen maar om te dienen.

Het doel van gemeentezijn wordt in dit artikel tot haar kern teruggebracht. Alle dienst van gemeente en gemeenteleden mag zijn gericht op de lofprijzing van de Naam des Heren en de dienst in de wereld. Bijna nergens is de roeping van de gemeente zo klaar en helder geformuleerd als in deze zinsnede. Het zou als motto kunnen gelden voor de missie van elke gemeente van Christus.

 

3.2 Het openbare ambt en de drie ambten - artikel V

In het kader van deze roeping van gemeenteleden en gemeente als dienst aan het Woord van God komen het ambt en de ambtelijke vergadering aan de orde, in de artikelen V en VI van de kerkorde.
Uit het voorgaande, waarin zoveel nadruk ligt op de gemeente als drager van de dienst van het Woord zou de conclusie kunnen opkomen dat de Protestantse kerk het ambt geheel laat opkomen uit de gemeente en er dus geheel en al een ‘functionele’ ambtsopvatting op na zou houden, zoals dat in de discussie over het kerkelijk ambt genoemd wordt.

Hier moet iets gezegd worden over het onderscheid tussen een sacramentele en functionele ambtsopvatting, termen die we al eerder tegenkwamen.
In de klassieke katholieke traditie wordt veelal aan de het ambt een sacramentele betekenis toegekend. De ambtsdragers worden beschouwd als de opvolgers van de apostelen en zijn door de handoplegging (ordinatie) zichtbaar met het apostolisch getuigenis verbonden. De ambtsdrager mag Christus in de kerk

|14|

representeren. De kerk is in deze visie zelf een sacrament, dat verwijst naar Gods heilshandelen, dat in de tijd voortgaat door de woorden, tekenen en acties van menselijke personen. Zo heeft het ambt een heilsbemiddelende functie.
De gemeenteleden met hun charisma’s hebben in deze visie een meer ondergeschikte positie.
Daartegenover staat een meer functionele ambtsopvatting, die te vinden is in de protestantse en congregrationalistische tradities. Het ambt is hier vooral ‘ministerium’: dienst. Door deze dienst wordt de gemeente door de Geest geleid tot gemeenschap met de Heer en elkaar in de dienst van Woord en sacrament. De Geest schakelt mensen met hun gaven in tot opbouw van de gemeente. Het ambt staat dan in functie van de gemeente.18

Het openbare ambt
In artikel V van de kerkorde komt dan het ambt in beeld:

Om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren is van Christuswege het openbare ambt van Woord en Sacrament gegeven.
Met het oog op deze dienst onderscheidt de kerk het ambt van predikant, het ambt van ouderling, het ambt van diaken alsmede andere diensten in kerk en gemeente
.

Allereerst wordt hiermee voortgeborduurd op het vorige artikel waarin duidelijk werd dat de ambten de roeping van de gemeente niet overnemen maar mogelijk maken. Het is de opdracht van het ambt ‘om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren’; en voorts dat het ambt van Christuswege is gegeven. Stond het ambt in het vorige artikel als het ware nog midden in de gemeente als een voor alles dienstbaar instrument, hier wordt het ambt als gave van Christuswege in zekere zin gesteld ‘tegenover’ de gemeente en haar charisma’s.

In ‘De toelichting op de kerkorde’ wordt bij dit artikel het verband tussen ambt en gemeente, ambt en charisma als volgt verwoord: ‘Ambt en charisma dienen bij elkaar gehouden te worden. Over het ambt wordt niet gedacht vanuit de kerk als instituut, zodat het ambt een hiërarchische lijn krijgt, en niet vanuit de gemeente, zodat het ambt een functionele lijn krijgt, maar vanuit de bediening van Woord en sacrament in opdracht van Christus. Hij schenkt de Geest met zijn gaven. Vanuit de gemeente kan een beroep gedaan worden op de leden van de gemeente om hun gaven te gebruiken door in dienst van Christus mee leiding te geven aan de gemeente. In deze roeping tot het ambt wordt de gave die door Christus in de Geest geschonken is, erkend. Zo krijgen de ambten hun eigen plaats binnen de charismata’. (Toelichting, pag. 36 en 37).
In de reactie op de notitie van de Raad van Kerken wordt gesproken van een wisselwerking tussen ambt en gemeente. (Reactie 2006 punt 5)

In de uitdrukking ‘van Christuswege’ klinkt een verwijzing naar een element uit de calvinistische traditie. In die traditie staat, zoals we zagen, in het denken over leiding in de kerk centraal dat Christus zijn kerk regeert door zijn Geest en Woord. Christus is het Hoofd van de kerk die zijn gemeente vergadert rond Woord en sacrament en die haar beschermt en in stand houdt. (HC vraag 54 van zondag 21).
Deze uitdrukking wordt in artikel VI tot tweemaal toe (in VI-1 en VI-4) betrokken op het openbare ambt en (de roeping tot) de ambten. Hier is weer sprake van Christusrepresentatie, nu niet van de gemeente in de wereld, maar een Christusrepresentatie van het ambt ten opzichte van de gemeente(leden). Beide vormen nemen de gestalte aan van dienst: dienst aan de wereld of dienst aan de gemeente, met het oog op het heil in de wereld en de roeping van de gemeente.

Tenslotte komen we in de uitdrukking ‘het openbare ambt van Woord en Sacrament’ een kernbegrip tegen uit de Lutherse ambtstraditie. Het ambt wordt hier heel breed getrokken. Het verwijst naar het algemeen priesterschap van alle gelovigen, naar de gemeente als eigenlijke ambtsdrager. Op grond van een rechtstreekse toegang van elk gemeentelid tot God en zijn Woord krachtens de doop, valt aan de gehele gemeente het openbare ambt toe om het getuigenis door te geven. Dit getuigenis van het evangelie vindt plaats in het openbaar, het is bestemd voor de wereld. In de lutherse traditie kreeg dit openbare ambt zijn uitdrukking en toespitsing in het openbare ambt van predikant. (Toelichting, pag 37).

In het spoor van deze beide tradities verwijst in de kerkorde het ambt als een ‘tegenover’ voor de gemeente naar het ‘tegenover’ van het apostolisch getuigenis van de Heilige Schrift. Dit is van zo centrale betekenis voor de gemeente voor alle tijden en plaatsen dat dit altijd tot uitdrukking moet komen haar institutionele vormgeving. Door middel van het ambt kan de eenheid van het apostolisch getuigenis in alle verscheidenheid van gaven en diensten worden bewaard en richting gegeven.


18 Zie: ‘Gespreksnotitie over het ambt etc’ van de Raad van Kerken in Nederland, 2005, punt 7.5, pag. 34.

|15|

De onderscheiden ambten
In de kerkorde wordt, zij het impliciet, gezegd dat het openbare ambt van Woord en sacrament aan de gemeente is gegeven. De roeping van het openbare ambt wordt, evenals de roeping van de gemeente, gekenmerkt als dienst: dienst aan God en aan de mensen.
Deze dienst krijgt nader vorm in de drie ambten van predikant, ouderling en diaken, evenals in de andere diensten.
In deze drie ambten weerspiegelen zich de drie wezenskenmerken van het gemeentezijn:
De gemeente verwijst in Woord (de predikant), gemeenschap (de ouderling) en dienst (diaken) naar Christus die haar Hoofd is. Het heil en de roeping liggen in de omgang met God, de gemeenschap met elkaar en de dienst in de wereld.’ 19

Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid
In het tweede lid van artikel V wordt eerst de aandacht gevestigd op de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de onderscheiden ambten, die kenmerkend voor een kerk van het presbyteriale type. Omdat Christus het Hoofd van de kerk is, is het uitgesloten dat de ene ambtsdrager over de ander gezag heeft en zonder de andere ambtsdragers kan opereren. Dit staat als ‘gulden regel van het Protestantse kerkrecht fier geschreven boven de eerste Nederlandse gereformeerde kerkorde van Emden uit 1571; zij keert niet alleen terug in de Dordtse kerkorde maar ook in artikel VI van onze huidige kerkorde, dat handelt over de ambtelijke vergadering:

Opdat niet het ene ambt over het andere, de ene ambtsdrager over de andere, noch de ene gemeente over de andere heerse, maar alles wordt gericht op de gehoorzaamheid aan Christus, het Hoofd van de Kerk, is de leiding toevertrouwd aan de ambtelijke vergaderingen. (art. VI-1)

De ambten zijn dus aan elkaar gelijkwaardig en hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het geheel van de opbouw van de gemeente. Zij werken samen in een collegiaal verband. Het ene ambt kan niet zonder het andere.

De ambtsdragers zijn gemeenschappelijk verantwoordelijk voor de opbouw van de gemeente in de wereld door zorg te dragen voor de dienst van het Woord en sacramenten, de missionaire, diaconale en pastorale arbeid, de geestelijke vorming, het opzicht, het rentmeesterschap over de vermogensrechtelijke aangelegenheden en de andere arbeid tot opbouw van de gemeente. (art. V-2)

Onderscheiden taken
Daarnaast hebben de predikant, de ouderling en de diaken elk hun specifieke taken waarvoor zij af- zonderlijk verantwoordelijk zijn. Deze worden in artikel V-3 duidelijk omschreven:

De predikanten zijn in het bijzonder geroepen tot de bediening van Woord en sacramenten, de verkondiging van het Woord in de wereld, de herderlijke zorg en het opzicht en het onderricht en de toerusting.
De
ouderlingen zijn in het bijzonder geroepen tot de zorg voor de gemeente als gemeenschap, het dragen van medeverantwoordelijkheid voor de bediening van Woord en sacramenten, de herderlijke zorg en het opzicht en de toerusting van de gemeente tot het vervullen van haar pastorale en missionaire roeping en zij die daartoe zijn aangewezen bovendien tot de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente van niet-diaconale aard.
De
diakenen zijn in het bijzonder geroepen tot de dienst aan de Tafel van de Heer en het in- zamelen en uitdelen van de liefdegaven, de dienst van barmhartigheid en gerechtigheid in gemeente en wereld, de toerusting van de gemeente tot het vervullen van haar diaconale roeping en de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente van diaconale aard.

Predikant, ouderling en diaken hebben in de taken een zelfstandige invulling ten opzichte van elkaar en naar de gemeente toe een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.

De medeverantwoordelijkheid van de ouderling en de diaken, ieder met hun eigen taak, voor de bediening van Woord en sacramenten, waaraan zij samen met de predikanten — met diens eigen taak en verantwoordelijkheid — deel hebben, kan er volgens de kerkorde in de praktijk van het kerkelijk leven toe leiden dat ouderlingen en diakenen in noodgevallen worden geroepen tot het leiden van een kerkdienst (ord. 5-5-4) of in gemeenten in bijzondere missionaire, diaconale of pastorale omstandigheden


19 Dr. P. van de Heuvel e.a., De toelichting op de kerkorde, Zoetermeer, 2004, pag. 37.

|16|

zelfs tot het voorgaan in de kerkdiensten en het bedienen van de sacramenten (ord. 2-18), zij het dat dit dient te geschieden onder de supervisie van een predikant. Daarmee wordt in deze overigens verstrekkende bepaling herinnerd aan het gegeven dat de bediening van Woord en sacramenten behoort tot het takenpakket van de predikant.

In het verlengde van ord. 2-18 ligt het recente besluit van de generale synode om mogelijk te maken dat in een gemeente, die in bijzondere omstandigheden verkeert, haar kerkelijk werker die tot ouderling met bepaalde opdracht is bevestigd en een preekconsent heeft, de bevoegdheid kan ontvangen om de sacramenten te bedienen en andere ambtelijke handelingen van de predikant te verrichten. De verlening van deze opdracht wordt bekrachtigd onder handoplegging van een predikant, waarmee ook hier een verbinding wordt gelegd met het ambtswerk van de predikant.

Roeping en bevestiging
In de twee volgende leden van artikel VI wordt aangeven langs welke weg men ambtsdrager kan worden.
In de kerk speelt het Bijbelse begrip ‘roeping’ een vitale rol. We hoorden reeds over roeping van gemeenteleden en gemeente tot de dienst van het Woord. In dit Bijbelse woord ‘roeping’ klinkt het geloof door van een gemeenschap die weet heeft van een God die mensen roept tot zijn dienst. Dit roepen van God heeft het karakter van een genadige verkiezing, een liefdesverklaring van God tot de mens die louter verwondering wekt. Met zijn Geest maakt God de mensen die Hij roept geschikt en schenkt Hij hen de vrijmoedigheid om van de door Hem geschonken gaven gebruik te maken ten dienste van de gemeente in de wereld. Het is de kunst van de gemeente om deze gaven te herkennen.

In de kerkorde werkt deze notie van roeping door in de manier waarop de verkiezing van ambtsdragers tot stand komt. Allereerst moet er sprake zijn van een persoonlijke roeping tot het ambt. Zonder persoonlijk geloof in God die roept, is niemand in staat God en zijn gemeente daadwerkelijk te dienen. Daarom kan een ambt alleen worden vervuld door belijdende leden.
Vervolgens moet de gemeente of de kerk deze roeping (h)erkennen in een verkiezing tot het ambt. Een en ander krijgt liturgisch gestalte in de vorm van een bevestiging, waaraan in het midden van de gemeente plechtig aan de verkozen ambtsdrager gevraagd wordt: ‘Geloof je dat je in de verkiezing door de gemeente of de kerk door Godzelf tot deze dienst geroepen bent?’. Dan kan de bevestiging volgen met handoplegging en/of met een gebed om de Geest van God.
Een en ander wordt in de leden V-4 en 5 aldus verwoord:

De roeping tot het ambt geschiedt van Christuswege, plaatselijk door de gemeente en overigens door de kerk bij monde van de daartoe bevoegde vergaderingen. (art. IV-4)
Een ambt in de kerk kan uitsluitend worden vervuld door hen die daartoe naar de orde van de kerk geroepen zijn, belijdenis van het geloof hebben afgelegd en in het ambt bevestigd zijn, onder aanroeping van de Geest.

Deze beschrijving is van toepassing op de drie ambten. Toch is er sprake van een zeker onderscheid tussen het ambt van predikant en de andere ambten als de handoplegging expliciet wordt voorgeschreven in geval van een eerste bevestiging van een beroepene tot predikant (ord. 3-5-7). Hierachter gaat de ordinatie schuil, waarover in het kader van de oecumenische ambtsbezinning in paragraaf 3 sprake was. De kerkorde noemt de term ordinatie niet meer, zoals vroeger wel het geval was in de lutherse kerkorde. De achtergrond van dit onderscheid is dat het ambt van predikant verbonden is met de kerk, terwijl de ambten van ouderling en diaken verbonden zijn met de gemeente. De handoplegging die bij de bevestiging van ouderlingen en diakenen wel voorkomt, kan worden opgevat als een zegening. Overigens wordt in onze kerk het verschil tussen bevestiging van de predikant en die van de andere ambtsdragers niet of nauwelijks beleefd. Wat dat betreft spoort het ambtsgevoel met de kerkorde. 

De andere diensten
Tenslotte wordt in artikel V gesproken over de andere diensten die in lid 1 reeds waren genoemd. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de gedachte dat niet alle taken in gemeente en kerk door ambtsdragers behoeven te worden uitgevoerd. In een charismatisch opgebouwde gemeenschap blijft er voldoende ruimte tussen gemeente en ambt voor andere speciale of specialistische functies. Het kenmerk van deze diensten is dat zij worden uitgeoefend in samenwerking met de ambtsdragers. Voor deze diensten zijn specifieke voorwaarden over vereiste opleiding en/of competenties. De meest bekende dienst is die van kerkelijk werker zoals die wordt beschreven in ord. 3-12 en 13. Deze werkers kunnen in bepaalde gevallen een preekconsent krijgen en zullen naar verwachting in de naaste toe- komst als zodanig ook tot ouderling kunnen worden verkozen.

|17|

De andere diensten omvatten in de orde van de kerk als zodanig aan te duiden bedieningen en functies, die in de samenwerking met de ambtsdragers worden uitgeoefend tot vervulling van de roeping van kerk en gemeente. (art. V-6)

 

3.3 De ambtelijke vergaderingen – artikel VI PKO

Presbyteriaal
In de vorige paragraaf werd al gewag gemaakt van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de drie ambten als kenmerk van een presbyteriale vorm van kerkregering. De drie ten opzichte van elkaar gelijkwaardige ambten werken volgens de ‘gulden regel van het protestantse kerkrecht’ samen in het collegiale verband van het presbyterium, de raad van de oudsten of ouderlingen.

Leidinggeven als dienst van de ambten
Zoals we in 3.2. zagen, wordt dit geformuleerd in het eerste lid van Artikel VI. De leiding van de kerk is toevertrouwd aan ambtelijke vergaderingen, waarin de ambten bijeen zijn. Het doel van dit collegiale leiding geven van de ambten is om overheersing te voorkomen van het ene ambt of één ambtsdrager over de andere(n), of van de ene gemeente over de andere, opdat ‘alles wordt gericht op de gehoorzaamheid aan Christus, het Hoofd van de Kerk.’ Opnieuw worden wij er bij bepaald dat het Christus’ kerk is. Aan Hem komt alle eer en macht toe in de gemeente. De ambten zijn een genadegave van Christus aan de gemeente om haar te bepalen en te helpen bij haar roeping om gehoor te geven aan de roepstem van Christus en hem te volgen op zijn weg naar Gods Koninkrijk. De ambtelijke vergaderingen geven daaraan leiding, zij gaan de gemeente en de kerk voor op de weg van Christus door haar bij het heil te bepalen en bij haar roeping te bewaren.

Uit de hierboven geciteerde gulden regel blijkt ook dat niet alleen de ambten, maar ook de gemeenten aan elkaar gelijkwaardig en niet onderworpen zijn. Het presbyteriale systeem begint bij de gemeente. Daar klopt het hart van de kerk. De belangrijkste ambtelijke vergadering is dan ook het presbyterium, de (plaatselijke) kerkenraad, die wordt gekozen uit en door de gemeente. Het is een vorm van kerkregering van onderop, een principieel anti-hiërarchisch model.

Synodaal
Onze kerkstructuur is niet alleen presbyteriaal, maar zij is ook synodaal van aard. Dat wordt uitgedrukt in artikel II-2:

De Protestantse Kerk in Nederland bestaat uit al de gemeenten.

Gemeenten en kerkenraden zijn niet op hun eentje kerk, maar leven samen in een verband met andere gemeenten van dezelfde traditie. Kerk en gemeente vormen een eenheid. Zij zijn niet los van elkaar verkrijgbaar. ‘Er is geen onderscheid tussen “hoger” en “lager”. De kerk is geen overkoepelend orgaan en de gemeenten zijn geen onderafdelingen van de kerk. Beide zijn volledige gestalten van kerkzijn en hebben elk een eigen verantwoordelijkheid. Er bestaat tussen de kerk en de gemeenten een voortdurende beweging en betrokkenheid.’20
Samen vormen de gemeenten de kerk. In de reformatorische traditie is dat veelal een kerk voor bepaald volk, een kerk in nationaal verband. We spreken dan ook van de Protestantse kerk in Nederland. 

Plaatselijke en ‘meerdere’ ambtelijke vergaderingen
Er zijn in onze kerk plaatselijke en bovenplaatselijke ambtelijke vergaderingen:
voor de plaatselijke gemeente is er de kerkenraad, voor de gemeenten in een classis is er de classicale vergadering, en voor alle gemeenten en de gehele kerk is er de generale synode. Bovendien is er voor alle evangelisch-lutherse gemeenten tezamen een evangelisch-lutherse synode.
Naar de bovenplaatselijke ambtelijke vergaderingen worden plaatselijke ambtsdragers afgevaardigd waarbij alle ambten op evenwichtige wijze moeten zijn vertegenwoordigd. De (wijk)kerkenraden zenden hun afvaardiging naar de classicale vergadering, de classicale vergaderingen doen dat op hun beurt naar de generale synode. (art VI-2 t/m 4 PKO)

Door deze vergaderingen wordt leiding gegeven aan het leven en werken van de gemeente of de kerk (de gemeenten) in hun ressort. Ook dit leidinggeven geschiedt in principe weer van onderop.
De plaatselijke kerkenraad heeft bij het geven van leiding nadrukkelijk rekening te houden met de in- breng van gemeenteleden. De kerkenraad moet bij beslissingen over zaken die van wezenlijk belang


20 De toelichting op de kerkorde, pag. 29.

|18|

zijn voor het leven van de gemeente, de gemeenteleden daarover tevoren informeren en horen (art. VI-5 PKO).
De bovenplaatselijke vergaderingen worden niet hogere, maar ‘meerdere’ vergaderingen genoemd. Het zijn vergaderingen waarin meerdere gemeenten samenkomen. In deze meerdere vergaderingen worden alleen zaken behandeld die volgens de kerkorde tot hun werk behoren of zaken die in de ‘mindere’ vergaderingen niet kunnen worden afgedaan. Ook voor deze vergaderingen geldt dat zij bij zaken die van groot belang zijn voor de gemeenten of de kerk verplicht zijn de mindere vergaderingen daarover tevoren te informeren en te horen. Niettemin zijn de meerdere vergaderingen voluit vergadering van de ambtsdragers: de afgevaardigden handelen daarin zonder last of ruggespraak (art. VI-11 en ord. 4-3 PKO).

Alle ambtelijke vergaderingen kunnen zich met het oog op de roeping van de kerk en de gemeenten laten bijstaan door organen van bijstand. In deze organen kunnen deskundige leden van de kerk worden belast met de voorbereiding en uitvoering van taken van de ambtelijke vergaderingen op een bepaald terrein (art. VI-8 PKO).

 

3.4. Samenvatting

a. Het denken over het ambt in onze kerk, zoals dat wordt verwoord in de kerkorde, is sterk bepaald door de overeenstemming die binnen de wereldwijde oecumene hierover in de vorige eeuw is bereikt. De Protestantse kerk in Nederland is zelf een vrucht van oecumenisch denken en handelen. In de kerkorde komen de calvinistische en lutherse ambtstradities samen in één ambtsontwerp.

b. Alle denken en spreken over kerkelijk ambt begint bij de roeping van Godswege van de kerk en de gemeente van Jezus Christus om in haar leven, getuigenis en dienst, het Woord van God te horen en te verkondigen. Dit roepen van God tot de wereld, tot Israël en in Jezus Christus tot alle volken, is een teken van zijn genadige toewending. De kerk van Christus is een genadegave van God en schepping van zijn Woord.

c. Elk gemeentelid persoonlijk is krachtens zijn of haar doop geroepen tot het belijden van Jezus Christus en tot het dragen van medeverantwoordelijkheid voor het getuigenis en de dienst van de gemeente. Aan elk van hen schenkt de Geest gaven die hen bereid en geschikt maakt voor de vervulling van het priesterschap van alle gelovigen. Hierin ontvangt elk gemeentelid de roeping en het recht om hun gaven aan te wenden voor het leven en werken van de gemeente als lichaam van Christus.

d. De gemeente is geroepen tot de dienst aan het Woord van God en tot het present stellen van het heil in Jezus Christus.

e. Om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren is van Christuswege aan gemeente en kerk het openbare ambt van Woord en Sacrament gegeven. Deze dienst krijgt gestalte in het ambt van predikant, ouderling en diaken alsmede in bepaalde diensten. Daarmee verwijst de gemeente naar Christus die haar Hoofd is: in de dienst van het Woord door de predikant, in de dienst aan gemeenschap door de ouderling en in de dienst in de wereld door de diaken.

f. Gezamenlijk ontvangen de ambten de opdracht van Christus om leiding te geven aan het leven en werken van de gemeente door de samenhang van haar leven en werken te bevorderen en alles te richten op de lofprijzing van de Naam des Heren en de dienst in de wereld. De roeping van de ambten tot leiding geven aan de gemeente (en de kerk) heeft het karakter van dienst aan God en de mensen. De gemeente zelf blijft subject van gemeenteopbouw.

g. Elk ambt heeft een duidelijk onderscheiden taak. Zij zijn aan elkaar gelijkwaardig en werken samen in een collegiaal verband. Het ene ambt kan niet zonder het andere, zij heersen niet over elkaar. Alle ambt in de kerk is dienst.

h. De roeping tot het ambt geschiedt van Christuswege door de gemeente of een ambtelijke vergadering. Een ambt kan alleen worden vervuld door belijdende leden van de gemeente die daartoe gaven hebben ontvangen en door de gemeente of de kerk geschikt worden geacht. Zij worden verkozen door de gemeente of een ambtelijke vergadering en in het ambt bevestigd in een kerkdienst onder aanroeping van de Geest.

|19|

i. De leiding van gemeente en kerk is toevertrouwd aan ambtelijke vergaderingen: naast de kerkenraad als ambtelijke vergadering van een plaatselijke gemeente zijn er zogenaamde meerdere vergaderingen: voor de gemeenten in een classis de classicale vergadering, voor de evangelisch-lutherse gemeenten de evangelisch-lutherse synode, en voor alle gemeenten tezamen en voor de gehele kerk de generale synode. In meerdere vergaderingen worden alleen zaken gedaan die volgens de kerkorde tot hun werk behoren of die in de mindere vergaderingen niet kunnen worden afgedaan. De ambtsdragers worden naar de meerdere vergaderingen afgevaardigd zonder last of ruggespraak.

j. De ambtelijke vergaderingen zijn gehouden hun gemeenteleden of gemeenten vooraf te informeren en te raadplegen over zaken die van wezenlijk belang zijn voor het leven van gemeente of kerk.

k. De ambtelijke vergaderingen laten zich bijstaan door organen van bijstand waarin leden van gemeente of kerk kunnen deelnemen aan de voorbereiding en uitvoering van taken van een ambtelijke vergadering op een bepaald terrein.

 

3.5. Conclusie

In het ambtsontwerp van de Protestantse kerkorde wordt een min of meer samenhangende visie gegeven op de verhouding tussen ‘charisma’ (of ‘gemeente’) en ‘ambt’ waarin deze elkaar veronderstellen en naar elkaar verwijzen. Beide worden elk ten volle opgevat als roeping van Christuswege en als genadegave van Gods Geest.

De roeping van de gemeente(leden) en de roeping van het ambt zijn elk op hun eigen wijze dienst aan het Woord van God.

Gemeenteleden ontvangen de roeping en het recht om hun gaven aan te wenden voor de vervulling van de opdracht van Christus aan de gemeente.

De ambten ontvangen de roeping om de gemeente bij het heil en bij haar roeping in de wereld te bewaren. Hun volmacht tot leiding geven aan gemeente en kerk oefenen zij uit in collegiaal verband.

Samen zijn gemeenteleden en ambten gericht op de lofprijzing van de Naam van de Heer en de dienst in de wereld.