|25|
In dit hoofdstuk brengen wij de verbanden in kaart tussen de
ambtsvisie volgens de kerkorde en enkele actuele vraagstukken
omtrent de positie van predikant.
Wat betekent deze visie voor de positie van de predikant ten
aanzien van arbeidsvoorwaarden, (centraal) werkgeverschap en
horizontale en verticale differentiatie, en — als daarmee nauw
samenhangend principieel gezichtspunt — de zogenaamde vrijheid
van het ambt?
De predikant als één van de drie ambten
We hebben gezien dat de ambten van predikant, ouderling en diaken
volgens de kerkorde een uitwaaiering zijn van het ene openbare
ambt van Woord en sacrament dat aan de gemeente en de kerk is
gegeven. Deze ambten hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid
voor de opbouw van de gemeente in de wereld. Zij zijn aan elkaar
gelijkwaardig en niet ondergeschikt. De ambten werken samen in
een collegiaal verband. In de ambtelijke vergadering (de
kerkenraad) oefenen zij gezamenlijk hun leidinggevende dienst aan
de gemeente uit.
Binnen dit gemeenschappelijk kader is elk van de ambten geroepen tot een bijzondere taak en verantwoordelijkheden. Zo heeft de predikant in het bijzonder de opdracht tot de bediening van Woord en sacramenten, de verkondiging van het Woord in de wereld, de herderlijke zorg en het opzicht en het onderricht en de toerusting. Sommige van deze taken deelt de predikant weer met de ouderlingen.
Gezien het karakter van de dienst van de gemeente als dienst aan het Woord ligt op de bediening van Woord en sacramenten en daarmee op het ambt van predikant veel nadruk. In de opdracht van dit ambt krijgt de gestalte van de gemeente als schepping van het Woord van God zijn meest pregnante uitdrukking, waar de predikant voorgaat in uitleg van de Schriften en in de viering van de sacramenten en een leidende rol vervult in de bezinning van de gemeente op het getuigenis en de dienst die voor haar daaruit voortvloeit. Het ambt van predikant is van levensbelang voor de gemeente.
Zoals we zagen in par 3.2. van hoofdstuk III verwijst het openbare ambt van Woord en sacrament in zijn rol als ‘voorganger’ van de gemeente naar het apostolisch getuigenis van de Schrift als kritisch tegenover van gemeente. Het ambt is gegeven om de gemeente bij het heil te bepalen. Dit komt vooral tot uitdrukking in het ambt — niet in de persoon — van de predikant, wanneer hij/zij de gemeente het heil van God verkondigt.
De predikant als ‘een die voor(op)gaat’
De predikant heeft daarom een vooropgaande positie in de
gemeente. Hij/zij wordt gezien als het gezicht van de gemeente
naar buiten. In het openbare optreden van de predikant als eerste
‘Woordvoerder’ in en namens de gemeente wordt de roeping van de
gemeente en de wijze waarop zij die roeping profileert hoorbaar
voor iedereen. Het profiel van de gemeente wordt weerspiegeld in
het profiel van de predikant. De profielen van de gemeente en de
predikant mogen niet te ver uit elkaar liggen om vruchtbaar te
kunnen samenwerken. De predikant moet de gemeente met stichting
kunnen dienen. Omgekeerd moet de gemeente zich daadwerkelijk
geïnspireerd weten door de predikant. Het is daarom van
wezenlijke betekenis dat de gemeente haar eigen predikant kiest.
Deze boegbeeldfunctie werkt ook door in de positie van de predikant in de kerkenraad. De andere ambtsdragers verwachten dat de predikant het initiatief neemt en hen motiveert en ondersteunt in de uitoefening van hun taken. Hierdoor krijgt de predikant de rol van primus inter pares toebedeeld.
Zolang deze leidinggevende rol van de predikant in gemeente en
kerkenraad wordt ervaren als dienstbaar aan de gemeente, kan de
predikant goed uit de voeten. Op het moment dat deze wordt
ervaren als dominantie of wanneer predikant en gemeente
inhoudelijk van elkaar vervreemd raken, raken de communicatie
verstoord en niet zelden ook de verhoudingen belast.
De predikant neemt in de gemeente en kerkenraad principieel en in
de praktijk een prominente positie in, die veel mogelijkheden
biedt maar tegelijkertijd een groot afbreukrisico in zich draagt.
De vrijheid van het ambt
Een belangrijke voorwaarde waaraan dan moet worden voldaan, is
dat de predikant een onafhankelijke positie kan innemen. De
predikant moet zich — binnen het kader van het belijden van de
kerk zoals in de kerkorde is aangegeven — vrij weten om het Woord
te verkondigen zoals de Geest het hem of
|26|
haar ingeeft en ook de ruimte kunnen nemen om anderen te stimuleren en aan te spreken. Dit stelt allereerst eisen aan de persoonlijke competentie van de predikant, die in staat moet zijn om onafhankelijk tot een authentiek oordeel of standpuntbepaling te komen. Anderzijds moeten ook gemeenteleden en ambtsdragers bereid zijn om de predikant die ruimte te geven.
Het ambt van predikant heeft dus vrijheid nodig om vruchtbaar te
kunnen worden vervuld. In zoverre kan er gesproken worden van de
‘vrijheid van het ambt’. Traditioneel slaat deze uitdrukking
vooral op de vrijheid om het Woord van God te verkondigen. De
vrijheid van de Woordverkondiging is in protestantse traditie een
belangrijk principe. In ordinantie 3-5-2 wordt naar deze vrijheid
verwezen: ‘Bij het opstellen van de beroepsbrief wordt
rekening gehouden met de vrijheid van het ambt als dienaar van
het Woord. De inhoud en de strekking van de beroepsbrief kunnen
er dus niet toe leiden dat de predikant aan de kerkenraad of de
gemeente ondergeschikt is.’
Ook de aard van de werkzaamheden vereist dat de predikant de
vrijheid moet hebben om naar eigen inzicht het werk in te richten
en zelfstandig keuzen te maken.
Vrij beroep
De vrijheid van het ambt moet niet worden verward met het
predikantschap als ‘vrij beroep’. Hiermee wordt bedoeld dat de
predikant in arbeidsrechtelijke en fiscale zin als zelfstandige
en niet als een werknemer met een arbeidsovereenkomst wordt
beschouwd. In het eerste geval is sprake van een zelfstandige
professional die diensten aan klanten levert, al of niet op
contractbasis, op grond waarvan wordt afgerekend. In het tweede
geval is er sprake van een werknemer en werkgever, een
taakomschrijving en hiërarchische werkrelatie. Een zelfstandige
heeft de vrijheid om zijn product te ontwikkelen en het eigen
werkproces in te richten, maar loopt veel risico. Voor een
werknemer is die ruimte kleiner, maar er is meer zekerheid.
De verschillen hiertussen moeten niet worden overdreven. Voor beide categorieën is er sprake van een opdracht waaraan moet voldaan, van verplichtingen die over en weer moeten worden nagekomen en op basis waarvan men wordt beoordeeld of afgerekend. Dat het predikantschap maatschappelijk gezien wordt beschouwd als een vrij beroep betekent dus niet de predikant vrij is om zijn of haar eigen gang kan gaan. De predikant heeft een verbintenis met de kerk en de gemeente waarin over en weer rechten en plichten worden overeengekomen, zoals in de kerkorde en generale regelingen is vastgelegd. Beide partijen moeten zich daaraan houden.
Volgens het rapport voor de generale synode “....Om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon”, over het profiel van het ambt en beroep van predikant (2005) wordt met het ambt aan de predikant legitimatie, volmacht en vrijheid gegeven. Dat vraagt van de predikant dat hij/zij daarmee professioneel om weet te gaan.
‘De dienst van Woord en Sacrament in alle aspecten van het werk impliceert én vraagt toegekende volmacht en vrijheid. Dat betekent niet dat de predikant maar kan doen en laten wat hij/zij wil. Hij/zij is geen vrije zelfstandige ondernemer. Hij/zij is gehouden aan de orde van de kerk.’ (...) ‘De predikant bekleedt een geestelijk ambt, met wat daarbij hoort: legitimatie en volmacht. Om het predikantschap als ambt te kunnen vervullen, staat de predikant in de vrijheid van de gebondenheid aan het Woord.’
De rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de
predikant
Welke gevolgen heeft deze ambtsvisie voor de rechtspositie en de
arbeidsvoorwaarden van de predikant als professional? Daarbij
horen vragen als: Hoe wordt iemand predikant? Welke eisen worden
daaraan gesteld en door wie? Bij wie treedt de predikant in
dienst? Wie benoemt en ontslaat? Wie zorgt voor salaris en
pensioen? Aan wie is de predikant verantwoording verschuldigd?
In de kerkorde en generale regelingen zien we dat de plaatselijke gemeente en de bovenplaatselijke kerk en gemeente hierin elk hun eigen verantwoordelijkheid hebben. De hoofdlijn is dat de predikant in dienst treedt bij de kerk en wordt verbonden aan een plaatselijke gemeente. Aanstelling en ontslag geschiedt door de kerk, veelal met medewerking van de plaatselijke gemeente.
De gemeente is verantwoordelijk voor
- het verkiezen en beroepen van de predikant;
- de ambtswoning;
- de betaling van het basistraktement en de vergoedingen, evenals
de afdrachten aan de centrale kas en het pensioenfonds;
- samenwerking met de predikant door de andere ambten en diensten
|27|
Onder de verantwoordelijkheid van de kerk vallen:
- toelating tot de evangeliebediening: vaststelling van
toelatingseisen betreffende beroepscompetenties en
volmachtscompetenties; beoordeling van de geschiktheid voor het
ambt; toelating tot het ambt (colloquium);
- kwaliteitsbevordering van het werk van de predikant: mentoraat,
permanente educatie, werk- begeleiding
- vaststelling en uitvoering van de rechtspositie: regelingen
voor traktement en pensioenen, werving van en uitbetaling van
bepaalde traktementsbestanddelen (uitkeringen uit centrale kas),
arbozorg
- kwaliteitsbewaking: visitatie, opzicht over belijdenis en
wandel evenals over de verkondiging
- tijdelijke vrijstelling, ontheffing van werkzaamheden,
ontheffing van ambt van predikant
Met deze taakverdeling wordt door de kerk gegarandeerd dat de predikant met de hem/haar verleende legitimatie, volmacht en vrijheid vruchtbaar kan opereren.
Centraal werkgeverschap en functiedifferentiatie
In hoeverre is er binnen deze visie op het ambt, in het bijzonder
dat van predikant, ruimte voor een centraal werkgeverschap en
functiedifferentiatie? Hierbij wordt als centrale vraag gezien of
en in hoeverre er binnen deze visie sprake kan en mag zijn van
(meer) aansturing van de predikant vanuit de kerk dan nu het
geval is?
Centraal werkgeverschap
Onder centraal werkgeverschap wordt hier verstaan dat de
predikanten in arbeidsrechtelijke zin een arbeidsovereenkomst
hebben met de landelijke kerk, die als werkgever optreedt.
Predikanten zijn dan in loondienst bij de kerk, die
verantwoordelijk is voor de primaire en secundaire
arbeidsvoorwaarden. De werkzaamheden van de predikant worden
verricht op basis van een functieomschrijving. Werknemer en
werkgever zijn samen verantwoordelijk voor een goed functioneren
van de predikant, ieder vanuit hun eigen
verantwoordelijkheid.
Bij dit model zijn de volgende principiële vragen aan de
orde:
- hoe wordt de vrijheid van het ambt gegarandeerd?
- wat blijft er over van de zeggenschap van de gemeente?
- hoe verhoudt dit model zich tot de gulden regel van het
protestantse kerkrecht dat uitgaat van een niet-hiërarchisch
systeem van kerkregering?
Het centraal werkgeverschap behoeft in het algemeen niet op
gespannen voet te staan met deze principes
- Zo kan in de functieomschrijving en positionering van de
predikant worden vastgelegd dat vrijheid van de Woordverkondiging
door de werkgever wordt gewaarborgd en gerespecteerd. Dit houdt
in dat de kerkenraad noch de bovenplaatselijke ambtelijke
vergaderingen of hun functionarissen zeggenschap hebben over de
inhoud van de prediking van de predikant. Ook kan in de
functieomschrijving worden vastgelegd wat de noodzakelijke eigen
speelruimte is van de predikant in relatie tot de andere ambten
en diensten evenals de noodzakelijke samenwerking met de andere
ambten en diensten binnen de eigen speelruimte. De basis van deze
afspraken ligt in de kerkorde. In andere vergelijkbare beroepen
zoals dat van rechter zijn dit soort afspraken gebruikelijk.
- De huidige verdeling van bevoegdheden tussen gemeente en kerk
kan dezelfde blijven als nu:
de plaatselijke gemeente verkiest en beroept haar eigen
predikanten uit degenen die door de kerk zijn toegelaten tot de
evangeliebediening en beroepbaar zijn gesteld. Bij een centraal
werkgeverschap kan dat betekenen dat de plaatselijke gemeente een
predikant van haar keuze inhuurt van de landelijke kerk die
formeel als werkgever optreedt en de rechtspositie van de
predikant garandeert.
- Indien het centrale werkgeverschap wordt ingevuld als een
organisatie die de opdracht heeft om gemeenten en predikanten te
faciliteren bij de uitvoering van hun opdracht, zoals de kerkorde
die aangeeft, behoeft dit stelsel geen aantasting te zijn van het
huidige kerkmodel van onderop. Ook nu is het kerkordelijk
mogelijk om taken en bevoegdheden te verdelen over mindere en
meerdere vergaderingen. Er kunnen voldoende zekeringen worden
aangebracht waardoor wordt voorkomen dat de ene ambtelijke
vergadering over de andere heerst. Invoering van een centraal
werkgeverschap betekent in feite dat de aanwezige tendens in de
onderlinge verhouding tussen gemeente
|28|
en kerk, met een groot accent op de landelijke taken, verder wordt doorgetrokken. Of een dergelijk centraal werkgeverschap ook in financiële zin haalbaar is, is weer een heel andere vraag.
Functiedifferentiatie
Onder verticale functiedifferentiatie wordt in dit
verband verstaan een onderscheiding van specialistische functies
binnen de functie van predikant. Deze functies hebben ten
opzichte van elkaar een verschillend gewicht, naar mate de
verantwoordelijkheid en de reikwijdte ervan, waaraan een
verschillende beloning (salarisschalen) wordt gekoppeld. Onder
horizontale differentiatie wordt verstaan een
onderscheid in taken binnen eenzelfde functie- en
beloningsniveau. Functiedifferentiatie binnen het predikantschap
heeft als achterliggend ideëel doel het mogelijk maken van
loopbaanontwikkeling met het oog op het aantrekkelijk houden van
het beroep.
In de NHK was er sprake van een gedifferentieerde
beloningsstructuur die min of meer gekoppeld was aan de zwaarte
van de predikantsfunctie. Gemeenten waren ingedeeld in
verschillende traktementsklassen, waarbij kleine (arme) gemeenten
een lager traktement betaalden dan de grote (rijke) gemeenten met
veel leden en/of meerdere predikanten. De leeftijdsperiodieken
kwamen uit de landelijke kas, zoals nu ook het geval is.
In de GKN kende men traktementsklassen naar grootte van de
gemeenten, maar geen centrale kas voor de leeftijdsperiodieken.
Dit had tot gevolg dat de kleine gemeenten meestal de jongere en
dus goedkopere predikanten en de grote gemeenten de oudere
predikanten in dienst namen. In beide kerken was er voor
predikanten in zekere zin de mogelijkheid voor
loopbaanontwikkeling, weliswaar binnen dezelfde functie van
predikant maar waarbij de schaalgrootte en dienovereenkomstige
zwaarte konden verschillen. Door de invoering van de nieuwe
traktementsregeling in 2005 waarbij de verschillende
traktementsklassen werden afgeschaft, verdween deze vorm van
differentiatie.
Hieruit blijkt dat er in de NHK en GKN kennelijk geen principiële
bezwaren leefden tegen het principe van functiedifferentiatie in
combinatie met een verschillende beloning. Omdat de visie op het
ambt van predikant in de Protestantse Kerk niet wezenlijk
verschilt met die van de NHK en GKN, staat de ambtsvisie van onze
kerk dus niet op gespannen voet met een functiedifferentiatie op
zichzelf. Overigens gaat het onderscheid tussen junior- en
seniorpredikant nog een flinke stap verder.
De spanning tussen ambtsvisie en functiedifferentiatie neemt toe naarmate de bovenplaatselijke kerk meer directe invloed of sturing krijgt op de mutatie van predikanten van de ene gemeente naar een andere. Waar de indruk ontstaat dat de bovenplaatselijke kerk mede gaat bepalen of een gemeente in aanmerking komt voor een junior- of seniorpredikant of omgekeerd, nemen de vragen en de weerstand toe. Voorstellen om te komen tot teamvorming van predikanten onder leiding van een predikant die als teamleider optreedt en die mede invloed kan uitoefenen op de toekomstmogelijkheden van de leden van zijn team, leden daarop tot nu toe schipbreuk. Zij gaan in tegen de vrijheid van de gemeente om haar eigen predikant te kiezen en die van de predikant om een beroep al dan niet te aanvaarden. Bovendien zijn zij een inbreuk op de kerkordelijke verhouding tussen mindere en meerdere vergaderingen. De mogelijke voordelen van deze voorstellen betreffende de bevordering van de kwaliteit en de vreugde van het predikantschap als beroep wegen hier niet tegen op.
Een en ander leidt tot de conclusie dat verticale functiedifferentiatie in combinatie met directe sturing vanuit de bovenplaatselijke kerk — die volgens de notitie ‘Met vreugde en vrucht’ als een noodzakelijk element hierin wordt gezien — botst met het aspect in de ambtsvisie dat raakt aan de vrijheid van de gemeente en de predikant in het beroepingswerk. Dit is een wezenlijk element in de protestantse ambtsvisie, waarmee rekening moet worden gehouden. Functiedifferentiatie in combinatie met een beloningsstructuur lijkt dus alleen mogelijk, indien dit element niet wordt aangetast.
Indien de kerk een dergelijke differentiatie van belang zou vinden, lijkt bevordering daarvan vooralsnog het beste mogelijk via het inbouwen van indirecte mechanismen. Herinvoering van meer traktementsschalen die gekoppeld zijn aan de grootte van gemeenten c.q. het samenwerkingsverband van gemeenten en de zwaarte van de predikantsfunctie zou een dergelijk instrument kunnen zijn. Hiermee zou teven tegemoet kunnen worden gekomen aan de bezwaren vanuit kleine gemeenten tegen de huidige traktementsregeling. Dit vraagt echter wel weer om een ingrijpende herziening van het traktementsstelsel, dat in 2005 werd ingevoerd als het (toen) best denkbare stelsel.