3.3.1.1. De Nederlandse Hervormde Kerk, een plaatsbepaling
Wagenaar ontwerpt een kerkorde voor de Nederlandse Hervormde Kerk, die helemaal in de lijn ligt van de reorganisatiewerkzaamheden tot nu toe en een duidelijk vervolg is op het werk van de Commissie voor de Werkorde. Als hij spreekt van de kerk, dan heeft hij het vooral over deze zichtbare Nederlandse Hervormde Kerk. Deze naam komt in de aanhef boven het Bouwplan, waarmee Wagenaar een wijziging voorstelt van de officiële naam uit het Algemeen Reglement ‘De Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden’. Zij werd echter in de artikelen van het Algemeen Reglement al eenvoudiger aangeduid. Van deze eenvoudiger aanduiding maakt Wagenaar de officiële naam.
Aan de verhouding tussen deze zichtbare kerk en de onzichtbare heilige christelijke kerk besteedt Wagenaar in zijn inleiding weinig woorden, maar hij geeft haar wel een belangrijke plaats in artikel I van het Bouwplan. In de openingszin van het eerste artikel geeft hij uitdrukking aan de nauwe band die tussen deze bestaat: ‘De Nederlandse Hervormde Kerk, als deel van de enige algemene christelijke Kerk, is de zichtbare gemeenschap (...)’. in deze visie op de onscheidbare band tussen de Una Sancta en de Hervormde Kerk sluit Wagenaar aan bij de kerkvisie in de Werkorde.
Weinig aandacht besteedt Wagenaar aan de plaatsbepaling van de Nederlandse Hervormde Kerk ten opzichte van de Rooms-Katholieke Kerk. De verhouding met reformatorische kerken in Nederland en overzee staan meer in de belangstelling: de ontluikende gereformeerde oecumene krijgt accent in het Bouwplan. Ook dit ligt in het verlengde van de Werkorde.
De artikelen voorziet hij van een bovenschrift. Zo luidt het bovenschrift van artikel I ‘Van de kerk’. Het Algemeen Reglement kende zulke opschriften niet, maar in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en ook in de vroegere kerkorden, zoals die van Wezel, Emden en de Dordtse Kerkorde werden de verschillende artikelen wel voorzien van opschriftjes.
Opvallend is dat Wagenaar in het Bouwplan de landelijke verschijningsvorm van de Nederlandse Hervormde Kerk de nadruk wil geven.53 Het is wel begrijpelijk dat Wagenaar dit signaal heeft overgenomen uit de commissie voor de Werkorde, maar hij lijkt eraan voorbij te gaan dat de Werkorde juist de plaatselijke gemeente als kern van de kerk heeft aangewezen. In de Werkorde was het immers een belangrijk uitgangspunt, dat de kerk de gemeenschap der heiligen is. Wagenaar past dit nu toe op de landelijke verschijningsvorm van de Hervormde Kerk. In artikel I van het Bouwplan is te lezen dat de kerk de zichtbare gemeenschap is van allen die Jezus Christus erkennen als hun
53 Cie. Kerkorde, 190.
|172|
Hoofd en Heer, waardoor hij de landelijke kerk tot de eigenlijke communio fidelium maakt. Hiermee wijkt hij af van het Algemeen Reglement, dat sinds 1852 regelde dat de landelijke kerk bestaat uit de gemeenten en niet uit leden. Bovendien wijkt hij hiermee ook af van de Werkorde, die zich wel beijverde om de bovenplaatselijke gestalten ook kerk te noemen, doch zoals gezegd aan de plaatselijke gemeente, als zijnde de gemeenschap der gelovigen, het primaat gaf.
Wagenaar deelt de leden van de kerk formeel in vier categorieën in: belijdende leden, doopleden, geboorteleden en belijdende leden die uit een andere kerk van de Reformatie zijn overgekomen. Deze opsomming neemt hij over uit artikel 2 van het Algemeen Reglement, waarmee hij zich in dezen aansluit bij de bestaande situatie. Wagenaar besteedt verder niet veel woorden aan de leden van de kerk. In deze structuur zijn de plaatselijke gemeenten op hun beurt de vereniging van deze leden, wat een plaats krijgt in artikel II. Door de landelijke kerk samen te stellen uit leden en deze leden vervolgens te verenigen tot gemeenten, komt Wagenaar tot een andere structuur dan de kerk onder het Algemeen Reglement.
Betrekking op het kerkrecht
Wagenaar omschrijft in artikel I de kerk dus als gemeenschap der gelovigen, de communio fidelium. Dat de gemeenschap van mensen een regeling behoeft en dus recht nodig heeft, was uitgangspunt van de Werkorde. Recht in het algemeen is de regeling van de verhouding van de mens tot anderen, met wie hij in gemeenschap leeft. De gedachte dat men met het maken van een kerkorde, bezig is met een regeling voor de verhouding van de gelovigen in de kerk, vormt een uitgangspunt van het Bouwplan. Ook vanwege dit aspect van zijn kerkordelijke werk heeft Wagenaar zijn uitgangspunt allereerst genomen in het aspect van het kerkbegrip van de kerk als gemeenschap der gelovigen.
Confessie in de kerkorde
Wagenaar definieert de kerk in artikel I niet alleen als zichtbare gemeenschap van mensen, maar voegt eraan toe dat de kerk ook kerk des Woords is: het is Gods Woord dat hen roept en de Heilige Geest die hen leidt.54 Langs deze weg erkennen de gelovigen Jezus Christus als Hoofd en Heer en deze gemeenschap is kerk. De leden krijgen zo een inhoudelijke omschrijving. Wagenaar wil door deze woorden in de kerkorde laten zien, dat kerkzijn meer is dan een menselijk bedrijf. Hij wil duidelijk naar Gods initiatief verwijzen. Hiermee wijkt hij af van het Algemeen Reglement, dat zich beperkte tot de opsomming van de leden en gespeend was van dergelijke omschrijvingen. Wagenaar brengt hiermee een confessioneel element in de kerkorde, die hij dan ook redactioneel tot een geestelijke orde wil maken. Door dit confessionele element de omschrijving op te nemen, zet Wagenaar redactioneel een streep onder het Algemeen Reglement, dat hij veel te vlak en te laag van inzet, redactie en peil vond.55 Hij laat de nieuwe geest die de kerk in de oorlogsjaren had leren kennen, op deze wijze in de kerkorde doorschemeren. Door deze versie van artikel I geeft Wagenaar uiting aan het geestelijke elan, dat kenmerkend was voor de Commissie voor beginselen van de Kerkorde.
54 Zie de tekst van artikel I Bouwplan, Cie.
Kerkorde, 2.
55 Cie. Kerkorde,
190.
|173|
3.3.1.2. Van de gemeenten
In zijn inleiding spreekt Wagenaar nauwelijks over de gemeenten. In de kerkorde krijgen zij een plaats in artikel II na de landelijke kerk. Zoals al gezegd, kiest Wagenaar ervoor de gemeenten niet primair uit leden samen te stellen, maar verenigt hij de leden van de landelijke kerk plaatselijk tot gemeenten.
Dit geschiedt in de eerste plaats met het oog op de bediening van Woord en sacramenten en de uitoefening van het opzicht. Hierin zijn de notae ecclesiae uit artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis te herkennen: waar is de ware kerk? Daar waar Woord en sacrament op de rechte wijze bediend worden en waar de gemeente zuiver wordt bewaard door de tucht. Het is nieuw dat Wagenaar deze kenmerken van de ware kerk, zoals ze in de belijdenisgeschriften zijn geformuleerd, in de kerkorde opneemt. Het Algemeen Reglement sprak nauwelijks over inhoudelijke zaken van kerkzijn. Dat dit nu een prominente plaats krijgt in de kerkorde hangt samen met de visie op het wezen van de kerk zoals zich dit ontwikkelde binnen de Hervormde Kerk gedurende de reorganisatiestrijd en zich manifesteerde in het kerkelijke leven gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Hierboven is opgemerkt dat Wagenaar de kenmerken van kerkzijn een plaats in de kerkorde geeft. Hij neemt ze echter niet op in zijn definitie van kerkzijn, maar formuleert de kenmerken van Woord, sacrament en tucht als doelstellingen van het gemeentezijn. Een doelstelling is niet hetzelfde als een kenmerk.
Verder is nieuw dat Wagenaar het dienstbetoon aan elkaar en aan de wereld toevoegt aan de taak van het gemeentezijn. Dit dienstbetoon is het inhoudelijk nieuwe van het Bouwplan en een uitvloeisel van de apostolaire visie die in de Werkorde gestalte kreeg. Dit nieuwe wordt verder in het Bouwplan uitgewerkt, zoals in de vorige paragraaf aan de orde kwam, maar krijgt onder andere hier zijn kerkordelijke basis.
Het ambt neemt in het Bouwplan een centrale plaats in. De taken en opdrachten van de kerk worden toevertrouwd aan de ambten die afzonderlijk of gezamenlijk de zorg dragen. Artikel IV van het Bouwplan is gewijd aan de ambten. Eén artikel eerder heeft Wagenaar een opsomming gegeven van alle taken van de kerk die hij vervolgens laat corresponderen met een ambt.
Met deze centrale positie van het ambt wil Wagenaar bovendien het presbyteriale karakter van de kerkorde gestalte geven. In zijn ontwerp krijgt deze presbyteriale onderbouwing van de structuur van de kerk een zwaar accent. Hij brengt alle ambten terug tot het ambt van ouderling, zodat hij de verschillende soorten ambten alle differentiaties van het ene ambt van ouderling laat zijn. Hij schrijft: ‘wij krijgen dus nu de lerende, de regerende, de beherende, de serverende (dienende) en de docerende ouderling’.56
Regering
De achtergrond van deze wat vreemd aandoende constructie is onder andere gelegen in een bepaald gebruik van het begrip ‘regering’ van de kerk. Zoals gezegd hangt de
56 H.M.J. Wagenaar, toelichting op het Bouwplan, Cie. Kerkorde, XLVI.
|174|
constructie van de ambten nauw samen met de visie op de taak van de kerk. De taken somt
Wagenaar op in artikel III onder het kopje ‘van de regering der kerk’. De reden van het gebruik van het begrip regeren moet gezocht worden in het onderscheid, dat Wagenaar wil aanbrengen met het begrip ‘besturen’ onder het Algemeen Reglement, waar in het bekende artikel 11 de taken en zorgen werden opgesomd, die ‘het hoofddoel moeten zijn van allen, die met het kerkelijke bestuur belast zijn’. Wagenaar wil afstand doen van de besturenkerk en onderstreept zo dat kerk niet langer wordt ‘bestuurd’ maar ‘geregeerd’.
Wagenaar verstaat in artikel III onder de regering der kerk dus alle taken van de kerk, waarmee hij aan het begrip ‘regering’ een bepaalde invulling geeft, wat later in de commissie tot verwarring zal leiden. De betekenis van het begrip regering als leiding gebruikt Wagenaar overigens ook, maar dan in artikel V, dat over de ambtelijke vergaderingen handelt. Het begrip regering is voor Wagenaar een belangrijk uitgangspunt met gevolgen voor de structuur van de kerk, maar door het tweeledige gebruik van het begrip is het ook een verwarrend uitgangspunt. Zo verstaat hij onder de regering der kerk de taken van de kerk (in art. III) en laat deze regering geschieden door de ambten, waarbij hij voor de verschillende taken nieuwe ambten creëert (in art. IV) en laat de ambten, waaronder ook de nieuwe, voor de regering van de kerk bijeenkomen in de ambtelijke vergaderingen (art. V).
Christocratie
De grondregel van het presbyteriale kerkrecht, dat de regering der kerk geschiedt door de ambten in vergadering bijeen, kwam in de Werkorde als belangrijk uitgangspunt naar voren. Daar functioneerde het als uitgangspunt voor het installeren van de Generale Synode als breedste ambtelijke vergadering. Wagenaar past het toe op alle taken van de kerk, zodat de aanhef van artikel IV luidt ‘De regering der kerk geschiedt van Christuswege, door middel van de ambten’. Tevens is dit de achtergrond voor de koppeling van de taken aan de ambten.
Wagenaar hecht veel waarde aan het verwoorden van de christocratie. De Christus’ regering kwam in zijn inleiding niet naar voren, maar vormt in dit artikel het uitgangspunt. Het is typerend voor Wagenaars kerkinrichting en voor zijn ambtsopvatting, dat hij begint met de worteling van de regering der kerk in Christus. In dezen sluit hij aan bij de Werkorde, waarin de christocratie een centrale plaats inneemt.
Het Algemeen Reglement sprak hierover niet. Het ligt wel in de lijn van de Commissie voor beginselen van Kerkorde om in de kerkorde artikelen de confessionele achtergrond te formuleren. Bekend is dat Scholten een voorstander hiervan was.
Een ingrijpend gevolg van Wagenaars visie op het ambt, waarin alle ambten differentiaties zijn van het ambt van ouderling, betreft de samenstelling van de vergaderingen. Onder de Dordtse Kerkorde en het Algemeen Reglement bestonden de bredere ambtelijke vergaderingen alleen uit predikanten en ouderlingen. In verband met Wagenaars presbyteriale onderbouwing van de kerkstructuur geeft het Bouwplan ook aan de andere ambten, zoals de quaestor en de diaken, een plaats in alle ambtelijke vergaderingen. Er worden in het Bouwplan dus meer ambten betrokken bij de regering van de kerk.
Aantal ambten
Opvallend is dat Wagenaar met de uitbreiding van de taken van de kerk in III
|175|
ook het aantal ambten uitbreidt. Het Algemeen Reglement kent drie ambten en Wagenaar breidt het aantal uit tot vijf. In zijn bespreking van de vijf verschillende ambten komen belangrijke kwesties in het Bouwplan aan de orde. Zo weerspiegelen de vijf verschillende ambten en de bijbehorende taakomschrijving wat Wagenaar voor het kerkelijke leven belangrijk vindt.57 Het Bouwplan kent de volgende vijf ambten: het ambt van de dienaren des Woords, het ambt van de presbyters, het ambt van de quaestoren, het ambt van de diakenen en het ambt van de doctoren.
Het aantal van vijf is nieuw voor het hervormde kerkrecht. Het onderwijs van Calvijn en de Dordtse Kerkorde kennen vier ambten. De Nederlandse Geloofsbelijdenis en het Algemeen Reglement kennen er drie. De Heidelbergse Catechismus leert over Jezus Christus, dat Hij Profeet, Priester en Koning is.58 Dit drievoudige ambt van Christus vormde de grondslag van de drie ambten in de kerk. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog leidde Brouwer de discussie waarin hij het zogenaamde drievoudige ambt van Christus als niet schriftuurlijk duidde. Wagenaar heeft deze discussie gevolgd, waarbij twijfel aan de schriftuurlijkheid samen met praktische overwegingen hem moeiteloos doen besluiten voor deze uitbreiding van het aantal ambten.59
Ambt van de dienaren des Woords
Over het ambt van de dienaren des Woords schrijft Wagenaar niet zoveel in zijn inleiding. Uit het Bouwplan blijkt bij dit ambt wel een nieuw kerkordelijk fenomeen, de differentiatie in de ambten. Niet zozeer uit artikel IV, maar veeleer uit de ordinanties blijkt dat Wagenaar meerdere soorten van dienaren des Woords heeft gecreëerd, onder wie de predikanten in algemene dienst, de wijkpredikanten en hulppredikanten. Zoals al eerder aan de orde kwam, blijkt uit de nieuwe figuur van predikant in algemene dienst, de nadruk die de landelijke kerk krijgt bij Wagenaar. In zijn inleiding onderstreept Wagenaar dat de kerk gezien haar nieuwe visie op haar taak, grote behoefte heeft aan deze figuur. Hij weet er echter geen theologische fundering voor te vinden.60 Dit vindt hij ook niet zo erg; de behoefte van de tijd is voor hem van doorslaggevend belang.
Wagenaar verandert ook de positie van de zogenaamde medewerkers. Zo kent het Bouwplan een plaats toe aan hulppredikanten in vaste dienst, evangelisten en catecheten.61 De evangelisten zijn als medearbeiders in het leven geroepen met het oog op de evangelie-uitbreiding onder het onkerkelijke volksdeel, zoals Wagenaar dit
57 De ambten krijgen een plaats in art. IV van
de Kerkorde. Elk ambt vindt zijn uitwerking in een aparte
ordinantie. Het ambt van dienaren des Woords wordt uitgewerkt in
ordinantie 4. Het ambt van presbyters vindt zijn uitwerking in
ordinantie 5. Het ambt van quaestoren correspondeert met
ordinantie 6. Het ambt van diakenen vindt zijn uitwerking in
ordinantie 7 en het ambt van doctores wordt uitgewerkt in
ordinantie 8. Sommige taken van de verschillende ambten worden in
een aparte ordinantie ondergebracht. Zo behoort de catechese en
de geestelijke opvoeding van de jeugd tot de taken van de
dienaren des Woords en de presbyters tezamen. Voor dit werk is
een aparte ordinantie opgesteld: Ordinantie 12 voor de catechese,
het jeugdwerk en de zaken van Kerk en school. Een ander voorbeeld
is dat aan de doctores de zorg voor de opleiding van de dienaren
des Woords is toevertrouwd. De opleiding vindt zijn regeling in
een aparte ordinantie, te weten ordinantie 13.
58 Heidelbergse Catechismus, zondag 12, vraag en
antwoord 31.
59 ‘Waarom zouden er maar drie ambten mogen zijn’, zo
vraagt Wagenaar zich af en hij verwijst naar ‘het voortreffelijke
boekje van prof. A.M. Brouwer, De kerkorganisatie in de
eerste eeuw en wij’. Cie. Kerkorde, 166.
60 Cie. Kerkorde, XLV.
61 De evangelisten bespreekt Wagenaar verder in de
paragraaf over de zending; en de catecheten komen in het
hoofdstuk over de jeugdzorg aan de orde. Cie. Kerkorde,
LI-LII.
|176|
omschrijft.62 Deze figuur bestond al min of meer als werker bij de plattelands evangelisatie en de werker bij de stadszending, waarbij Wagenaar opmerkt, dat deze lekenprekers ook vaak toegang hebben tot gezinnen en harten van de eenvoudigen, waar de predikant buiten blijft staan. Wagenaar is van mening dat deze ‘genus’ door de kerkorde erkend dient te worden en daarom geeft hij de verbeterde versie van deze lekenprekers in de vorm van ‘evangelisten’ een plaats in het Bouwplan. Wagenaar hoopt dat deze kring van medearbeiders rondom de dienaren des Woords het pastoraat ten goede zal doen komen.
Ambt van de presbyters
Bij het ambt van de presbyters, de voorgestelde benaming voor ouderlingen, merkt Wagenaar op. dat er weinig aan de regeling veranderd behoeft te worden, maar dat de feitelijke betekenis van dit ambt wel zal toenemen door de veranderende intentie waarmee dit ambt behoort te worden vervuld. Wagenaar benadrukt dat de kerkenraad het energiecentrum voor het geestelijk leven van de gemeente is. In deze zin zal de presbyter zijn werk moeten doen. Ook zal met het oog op deze taak de keuze van de kandidaten bepaald moeten worden. Over de terminologie merkt Wagenaar nog op, dat hij in plaats van het ambt van ouderling heeft gekozen voor het ambt van presbyter, omdat hij de aanduiding ‘ouderling’ zoals al eerder is gezegd voor alle ambtsdragers gebruiken wil.
Opvallend is Wagenaars positieve benadering van het presbyteriaat en van het wezen van de kerkenraad. Wat Wagenaar hier vooral doet, is het geven van een inhoudelijke verandering van het presbyteriaat. Door de invulling van het wezen van de kerkenraad als ‘energiecentrum voor het geestelijk leven van de gemeente’ zet Wagenaar zich af tegen de besturende geest waarin de besturen en de ambtelijke vergaderingen onder het Algemeen Reglement werkten en probeert hij zo wegen te zoeken in de kerkelijke structuur voor de nieuwe geest die de Commissie voor beginselen van Kerkorde signaleerde in het werk van Gemeenteopbouw.
Ambt van de quaestoren
Met de introductie van een nieuw ambt wil Wagenaar de problemen rond het vraagstuk van ‘bestuur en beheer’ oplossen.63 Dit nieuwe ambt, dat volgens Wagenaar nieuw en ook weer heel oud is, is het ambt van de quaestoren. Reeds de kerkorde van Wezel, zo schrijft Wagenaar, droeg aan sommigen van de ambtsdragers de zorg voor de ‘gagie’ der predikanten op.
Het probleem rond de kwestie van het ‘bestuur en beheer’ komt er kort gezegd op neer, dat onder het Algemeen Reglement het bestuur van de kerk geschiedde door ambtelijke vergaderingen en kerkbesturen64, terwijl het beheer van de financiën (niet zijnde
62 Cie. Kerkorde. LI.
63 Cie. Kerkorde, XLVIII.
64 De Commissie voor beginselen van Kerkorde heeft in
haar kritiek op de regering der kerk onder het Algemeen Reglement
erop gewezen dat deze regering ondeugdelijk werd uitgeoefend.
Wagenaar merkt in het verlengde van deze kritiek op dat de
problemen rond de kwestie bestuur en beheer eerst tot een
werkelijke, kerkelijk verantwoorde oplossing kan worden gebracht,
als ook het bestuur aan een grondige restauratie onderworpen
wordt. In zijn Bouwplan geeft Wagenaar een nieuwe structuur aan
de regering der kerk. Daarom acht Wagenaar dit moment ook zo
uitgelezen om tegelijk de beheerskwestie te regelen. Daarom ook
acht hij zijn voorstel beter dan de resultaten van de commissie
voor bestuur en beheer, die reeds eerder opereerde, daar in het
werk van deze commissie het zogenaamde bestuur van de kerk nog
onveranderd (en dus ondeugdelijk) bleef. Cie. Kerkorde,
XLVIII.
|177|
diaconale gelden) buiten de genoemde vergaderingen door de niet-ambtelijke kerkvoogden werd verzorgd tezamen met notabelen.65 Hierdoor kwam het vaak voor dat kerkenraad en kerkvoogdij, predikant en kerkvoogd tegenover elkaar stonden en elkaar als tegenstander beschouwden in machtsconflicten, met alle gevolgen van dien.
Wagenaar ziet de oplossing van dit conflict gelegen in de visie dat ‘de zorg voor de gelden’ in de kerk een geestelijke zaak is. Hij stelt dat zij evenzeer een geestelijke zaak is als zielzorg of catechese. Daarom behoort het beheer tot de regering der kerk en kan niet aan een niet-ambtelijk orgaan worden overgelaten.
Wagenaar ziet als enig werkelijke oplossing dan ook dat men degenen die belast zijn met de zorg voor goed en geld voor de uitwendige staat der gemeente, in de regering en dus in de kerkenraad betrekt. Zodoende komt Wagenaar tot de conclusie dat de beheerder ambtsdrager moet worden en projecteert Wagenaar voor deze beheerder een ambt.
Wagenaar stelt verder voor dat een afzonderlijk orgaan van quaestoren tezamen, het quaestoraat geheten, de dienst van de uitwendige belangen van de gemeente verzorgt. Zo heeft de kerkenraad in zijn geheel voldoende invloed op de beheerszaken, die onder meer tot uiting komt in de regeling gegeven met betrekking tot het vaststellen van de begroting, terwijl anderzijds dit ambtelijke orgaan een belangrijke mate van zelfstandigheid bezit. Hierdoor krijgt de kerkenraad, bevrijd van vele zakelijke zorgen, de gelegenheid zich te ontwikkelen tot het geestelijke energiecentrum waartoe hij bestemd is te fungeren.
Opmerkelijk is hierbij dat Wagenaar ‘de regering der kerk’ definieert in deze kwestie als een geestelijke zaak. Wagenaar lijkt zich tegen te spreken, als hij zegt dat de zorg voor de gelden een geestelijke zaak is, terwijl hij later opmerkt dat de kerkenraad, bevrijd van vele zakelijke zorgen, de gelegenheid krijgt zich te ontwikkelen tot het geestelijke energie-centrum. De zorg voor de gelden wordt in Wagenaars redenatie dus zowel als een geestelijke zaak gezien als een belemmering voor de geestelijke taak.
Ambt van de diakenen
Met Wagenaars constructie van het diakenambt brengt hij naar eigen zeggen ‘het diakenambt tot volheid’. Hij brengt op twee fronten een verandering aan voor de diaken: in de verhouding tot de kerkenraad en de bredere ambtelijke vergaderingen en in de inhoud van zijn taak.
Wagenaar stelt in het Bouwplan een wijziging voor in de positie van de diakenen door dit ambt zowel zitting te geven in de kerkenraad als in de bredere ambtelijke vergaderingen. De positie van de diaken onder het Algemeen Reglement duidt Wagenaar negatief door op te merken dat ‘het diakenambt theoretisch nog nooit volgroeid is, omdat
65 H.M.J. Wagenaar besteedt in zijn inleiding een paragraaf aan de kwestie ‘bestuur en beheer’. Daarin beschrijft hij het probleem als volgt: ‘In de grond van de zaak immers zijn de overwegingen die tot de strijd tussen bestuur en beheer hebben geleid vooral deze, dat enerzijds gevreesd werd voor een zeggenschap van de kerkenraad over de financiën, hetgeen bij het feitelijke bestaan van de dominocratie in de kerk in vele gevallen gelijk zou staan met zeggenschap aan de predikant, terwijl van de andere kant terecht in de niet-kerkelijk geëngageerde kerkvoogdij een corpus alienum wordt gezien dat zonder formele kerkelijke verantwoordelijkheid in staat was door het blokkeren van de gelden de kerkenraad in een toestand van afhankelijkheid te brengen. Ik ben mij ten volle bewust dat hier doorheen allerlei andere motieven en beweegredenen spelen, van historische, psychologische, theologische aard, maar de strijd tussen kerkenraad en kerkvoogdij, tussen kerkvoogd en predikant en in den hoge tussen synode en college van toezicht is tenslotte toch tot dit grondfeit terug te brengen’. Cie. Kerkorde, XLVIII.
|178|
de diaken niet behoort tot de kerkenraad, maar erbij wordt geroepen als het aantal ouderlingen klein is’.66 Het Algemeen Reglement kende het bestaan van twee soorten kerkenraden, de algemene kerkenraad, waarvan de diaken wel deel uitmaakte en daarnaast de zogenaamde bijzondere kerkenraad, die slechts in gemeenten met drie of meer predikanten gevonden werd, waarin de diakenen aldaar een afzonderlijk college vormden, die handelen onder medewerking en goedkeuring van de kerkenraad.67 In Wagenaars voorstel verdwijnt deze onderscheiding en blijven er alleen kerkenraden bestaan, waarvan ook de diakenen deel uit maken.
Zoals gezegd verandert Wagenaar de inhoud van het diakenambt. Wagenaar constateert dat de diaken altijd ‘armvoogd’ is gebleven, terwijl de dienst der barmhartigheid zich ontwikkeld heeft. Wagenaar schrijft dat deze ontwikkeling van de diaconie in brede zin langs de diaken onder het Algemeen Reglement is heengegaan ‘met als gevolg een sterilisering van het diakenambt en de diaconale gedachte enerzijds en een hypertrofie van de inwendige zending anderzijds die langs buitenkerkelijke weg veel arbeid tot zich trok, die zonder enige twijfel niet tot de zendingstaak behoorde, maar tot de diaconia der gemeente’.68 Wagenaar brengt een nieuwe ordening aan door de taken van de diaconie opnieuw te formuleren en die af te bakenen ten opzichte van de zendingstaak van de kerk. In het Bouwplan vindt één en ander zijn neerslag in Romeinse artikelen II, III en IV, waarin ‘het dienstbetoon aan elkaar en de wereld’ in artikel II als oogmerk van de kerk is opgenomen, en waarin bepaald is dat ‘de dienst der barmhartigheid aan kerk en wereld’ tot de regering der kerk behoort (art. III) en dat deze taak aan de diakenen is toevertrouwd (art. IV). In ordinantie 7 wordt het geheel uitgewerkt.
Wat opvalt in de uitbreiding van de zorg van het diaconaat is in de eerste plaats dat de vanouds bekende zorg voor armen en wezen in het Bouwplan niet langer beperkt is tot hen die tot de gemeente behoren.69 In de ‘de roeping van de gemeente tot de dienst der barmhartigheid aan kerk en wereld’ zoals artikel 1 van ordinantie 7 van het Bouwplan beschrijft, past de genoemde beperking niet langer. Hierin is te zien dat het apostolaire ook de diaconie in het Bouwplan beïnvloedde.
De uitbreiding van het diaconaat blijkt verder uit de opsomming van de zorggebieden naast de van ouds bekende armenzorg, zoals hulpverlening aan hen die sociaal-economisch in moeilijkheden verkeren: zorg voor zieken, chronische patiënten, invaliden en ouden van dagen; voorlichting en bijstand bij moeilijkheden in het gezinsleven; het terechtbrengen van de jeugd die tot criminaliteit dreigt te vervallen; de bescherming van meisjes en vrouwen; en de reclassering.70 Hiermee tracht Wagenaar allerlei sociaal werk in de structuur van de kerk in te bouwen, dat voorheen door niet-kerkelijke organisaties werd verricht. Dit hangt samen met de nieuw gegroeide visie op de taak van de kerk, waarvoor de Hervormde Kerk zich verantwoordelijk is gaan voelen.
De diakenen kunnen in hun taken geholpen worden door zogenaamde diaconale medearbeiders, die Wagenaar in het Bouwplan in ordinantie 7 een plaats geeft onder de naam diaconaal werker en diacones. Het Bouwplan stelt dus een uitbreiding voor van
66 Cie. Kerkorde, XLVI.
67 Artikel 19 van het Algemeen Reglement en artikel 3
Reglement voor de Diaconieën.
68 Cie. Kerkorde, XLVI.
69 Art. 2 en art. 3 Reglement voor de Diaconieën.
70 Cie. Kerkorde, 68.
|179|
de taak van de diaken, van de kerkelijke positie van het ambt van diaken en creëert er bovendien een kring van diaconale mede-arbeiders omheen.
Ambt van de doctoren
Wagenaar merkt op dat hij het ambt der doctoren laat herleven.71 Hij doelt hier op het feit dat het doctorenambt in vroegere tijden al bestond.72 Wagenaar kiest voor het doctorenambt als een kerkelijk ambt, zij het dat het niet aan de plaatselijke gemeente, maar aan de landelijke kerk is verbonden.
Wagenaar stelt voor om onder andere de hoogleraren der kerk met dit ambt te bekleden. Hij verwacht ervan, dat door de invoering van dit ambt de studielust onder de predikanten wordt aangewakkerd, ‘daar er voor de geslaagde studiosus uitzicht is op een plaats met zijn wetenschappelijke prestaties in overeenstemming’.73 Verder wil Wagenaar het aantal hoogleraren van de kerk uitbreiden. Het voorstel om buitengewone leerstoelen te creëren, biedt de wetenschappelijke werkers uit het predikantencorps de gelegenheid zich aan het universitaire leven te verbinden zonder hen van hun gemeente los te maken of een gewoon professoraat voor hen te moeten scheppen. Het is overigens niet de bedoeling van Wagenaar om hiermee principiële veranderingen aan te brengen in de opleiding van de dienaren des Woords.
De bedoeling van de invoering van dit ambt is het kweken van een ‘braintrust’. Wagenaar voegt eraan toe hoe deze braintrust de kerk helpt in haar taak: ‘deze braintrust kan de kerk bij haar opdracht de wereld te veroveren voor het evangelie moeilijk missen’.74 Het is duidelijk dat Wagenaar met de invoering van het doctorenambt een impuls wil geven aan de studie binnen de kerk met het doel de kerk beter uit te rusten voor haar opdracht. Bovendien krijgt de doctor een bijzondere taak in het opzicht toegewezen.
3.3.2.2. Medewerkers: geen uitgewerkt geheel van bedieningen
Wat de bedieningen betreft, heeft Wagenaar niet gekozen voor een gesloten geheel van bedieningen in de kerkorde. Hij heeft er de voorkeur aan gegeven voor de als hulpkrachten bij pastoraat, diaconaat, eredienst en zending de nodige bepalingen te maken daar waar zij het beste in de ordinanties passen. Dit in tegenstelling tot de ambten die wel een gesloten geheel vormen. ‘Dat zou mijns inziens tenslotte toch maar leiden tot een reeks semi-ambten met alle bezwaren aan deze halfheid verbonden’, zo licht Wagenaar toe.75 Met de figuur van de bedienaars worden in het Bouwplan gemeenteleden ingeschakeld in het werk van de kerk. waarbij opvalt dat deze gemeenteleden
71 Cie. Kerkorde, XLVI.
72 Het doctorenambt is in de Dordtse Kerkorde geregeld
in art. 18: De taak der doctoren. ‘Het ambt der doctoren of
professoren in de theologie is de Heilige Schriftuur uit te
leggen en de zuivere leer tegen de ketterijen en dolingen voor te
staan’. In de litteratuur wordt verschillend gereageerd op de
vraag of het doctorenambt een kerkelijk ambt of een schoolambt
is. De Gier merkt op dat, ‘het doctorenambt in de praktijk op één
lijn werd gesteld met het docentschap aan de academie of
universiteit. Het werd dus een schoolambt’. K. de Gier, De
Dordtse Kerkorde, 105. W. van ’t Spijker schrijft in De
ambten bij Martin Bucer over het doctorenambt: ‘Bucer
schaart de doctoren onder de presbyters. Het doctoraat
functioneert binnen het presbyteraat’. Wel is er overeenstemming
ten aanzien van de conclusie van Van ’t Spijker dat ‘zowel voor
de gereformeerde traditie als voor Bucer geldt: ... Het
doctorenambt heeft geen belangrijke rol gespeeld’. Van ’t
Spijker, a.w., 393.
73 Cie. Kerkorde, XLVI.
74 Cie. Kerkorde, XLVII.
75 Cie. Kerkorde, XLVII.
|180|
een speciale opleiding ontvangen voor hun bediening en dat er in sommige gevallen een vergoeding of salariëring tegenover staat.
De vrouw
Wagenaar wijdt geen woord aan de positie van de vrouw binnen het ambt. Hij gaat er in het Bouwplan van uit dat alleen mannen ambtsdragers kunnen zijn. Voor de bedienaars geldt een ander uitgangspunt. Wagenaar ziet voor het jeugdwerk bijvoorbeeld wel plaats voor ‘medewerksters’.76
Wagenaar geeft in zijn Bouwplan een herordening voor het samenspel van ambtelijke vergaderingen, besturen en organen van bijstand met het oog op de leiding over het kerkelijke leven. In het Bouwplan blijkt een nauwe samenhang tussen de genoemde elementen die Wagenaar ook redactioneel tot uitdrukking brengt door ze in één kerkordeartikel te plaatsen. Met het oog op deze nauwe samenhang worden zij hieronder in één paragraaf besproken. Wagenaar stelt in het Bouwplan met het oog op de leiding over het kerkelijke leven een stelsel van vier ambtelijke vergaderingen voor. De bredere vergaderingen boven de kerkenraad hebben elk een bestuur, dat door Wagenaar wordt aangeduid met de naam ‘gecommitteerden’ die belast worden met de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van haar besluiten. Wagenaar schaft dus het bestaan van de besturen onder het Algemeen Reglement niet af, maar stelt wel een herverdeling van de taken voor tussen de besturen en de ambtelijke vergaderingen. Verder incorporeert Wagenaar in navolging van de Werkorde de organen van bijstand in de structuur van de kerk, waarbij hij op elk niveau organen verbindt aan de ambtelijke vergaderingen.
Vier ambtelijke vergaderingen
In artikel V van het Bouwplan worden allereerst de ambtelijke vergaderingen geconstrueerd. Wagenaar creëert een stelsel van vier ambtelijke vergaderingen dat belast is met de regering van de kerk en dat wordt uitgewerkt in ordinantie 1, te weten: de kerkenraad, de classicale vergadering, de synode-provinciaal en de synode-generaal. Met deze vier grijpt Wagenaar terug op de Dordtse Kerkorde en de reorganisatie-ontwerpen uit de jaren dertig en komt hij tegemoet aan het bezwaar dat de structuur van de kerk onder het Algemeen Reglement behalve de kerkenraad en de classicale vergaderingen slechts besturen maar geen ambtelijke vergaderingen kende.
Het bestaan en de opdracht van de ambtelijke vergaderingen hangen samen met het anti-hiërarchie beginsel, dat in de Reformatie en ook in de Werkorde een belangrijke rol heeft gespeeld en dat door Wagenaar in de openingszin van artikel V wordt geformuleerd: ‘Opdat niet de ene gemeente over de andere, het ene ambt over het andere, noch de ene ambtsdrager over de andere heerschappij voere, komen de ambten bij de regering der kerk in vergadering bijeen’. Om dus hiërarchie tegen te gaan, hetzij van één ambtsdrager, hetzij van een klein college, formuleert Wagenaar als basis voor zijn structuur dat de regering der kerk wordt uitgeoefend door de presbyters in vergadering bijeen.
76 Cie. Kerkorde, LII.
|181|
Wagenaar plaatst de ambtelijke vergaderingen in het centrum van de kerkregering door onder andere in hun taakomschrijving hen op te dragen leiding te geven aan het kerkelijke leven. In dit artikel wordt het begrip regering gebruikt in de meer bekende zin van het woord, van leiding en opzicht, zoals Wagenaar het ook alreeds in artikel II gebruikte toen hij bepaalde, dat de kerkenraad ‘de leiding en het opzicht’ over de gemeente heeft en dat de kerkenraad gevormd wordt door de ambtsdragers van de gemeente. Wagenaar verwacht met name van de kerkenraden dat zij op een actieve wijze zullen regeren. In zijn toelichting schrijft hij dat zij boven alles ‘energiecentra voor het geestelijke leven in eigen kring en samenleving’ moeten zijn.77
Door tenslotte te bepalen dat de ambtelijke vergaderingen alleen uit ambten kunnen worden samengesteld, maakt Wagenaar een einde aan de onder het Algemeen Reglement geldende regel, dat ook oud-ouderlingen gekozen konden worden in de kerkelijke besturen. Hiertegen bestond ook in de Commissie voor beginselen van Kerkorde veel bezwaar; immers door de deelname van niet-ambtsdragers zijn de ‘ambtelijke vergaderingen’ niet werkelijk ambtelijk.
Wagenaar laat de kerkenraad bestaan uit vier ambten, te weten: de dienaren des Woords, de presbyters, de quaestoren en de diakenen der gemeente (ord. 1 art. 2). De taken die elk ambt afzonderlijk heeft, zijn terug te vinden in de taakomschrijving van de kerkenraad zelf.
Verder wil Wagenaar dat er naast de dienaar des Woords twee presbyters zijn en één quaestor en één diaken. Zodat in ieder geval alle taken vertegenwoordigd zijn in de kerkenraad. Door de minimale eis van twee presbyters wil Wagenaar de dominocratie bestrijden die zijns inziens te veel de kop op heeft gestoken.
Wat de samenstelling van de classicale vergadering betreft, bepaalt ordinantie 1 artikel 7 dat alle dienstdoende dienaren des Woords afgevaardigd worden en per predikants-plaats bij toerbeurt één andere ambtsdrager: hetzij een presbyter, hetzij een quaestor, hetzij een diaken. Alle ambten uit de kerkenraad komen dus voor afvaardiging in aanmerking, waardoor ze alle daadwerkelijk betrokken worden in de regering der kerk. Wagenaar stelt hiermee een wijziging voor in de samenstelling van de bredere ambtelijke vergaderingen die nieuw is ten opzichte van de reorganisatie-ontwerpen en de Werkorde.
Wagenaar kiest voor de verhouding tussen de ambten met betrekking tot de afvaardiging de verhouding van dienaren des Woords tot andere ambtsdragers van 1 : 1, waarmee hij op het eerste gezicht teruggaat op de gereformeerde norm uit de Dordtse Kerkorde en uit Ontwerp-1929, namelijk dat elke gemeente een dienaar en een ouderling afvaardigt. In Wagenaars constructie dat alle ambten terug te brengen zijn tot ouderling lijkt hij deze verhouding na te streven. Feitelijk nemen de dienaren des Woords een grotere plaats in ten opzichte van de andere ambten afzonderlijk, omdat deze niet uit louter ouderlingen bestaat maar ook uit diakenen en quaestoren.
In vergelijking met de Werkorde neemt de classicale vergadering een minder belangrijke positie in, omdat zij niet meer rechtstreeks naar de Generale Synode afvaardigen. Voor deze merkwaardige wijziging, waarmee het Bouwplan een belangrijk beginsel uit de Werkorde aantast, geeft Wagenaar geen argumenten. Ook als dit later in de vergadering komt, verdedigt hij deze ingrijpende wijziging niet. Voor deze getrapte afvaardiging naar de synode-generaal grijpt Wagenaar terug naar Ontwerp-1938 en
77 Cie. Kerkorde, XLVII.
|182|
ook naar de Dordtse Kerkorde.
Wat de taak van de classicale vergadering betreft is nieuw dat Wagenaar haar opdraagt de algemene leiding over het kerkelijk leven in haar ressort (ord. 1 art. 8), waarmee Wagenaar deze ambtelijke vergadering betrekt in het eigenlijke kerkenwerk en zo een einde maakt aan een ernstig bezwaar tegen haar geringe inhoudelijke plaats onder het Algemeen Reglement. Wagenaar betrekt de classicale vergadering echter niet in het opzicht over de dienaren des Woords, zoals in Ontwerp-1929 was voorgesteld, maar in navolging van de kritiek hierop uit Kerkopbouw geeft hij dit opzicht in handen van de synoden-provinciaal en synode-generaal in samenwerking met de visitatoren-provinciaal.
Nieuw is de constructie van de provinciale synode in vergelijking met het Algemeen Reglement. Zoals bekend was er kritiek op het feit dat op het provinciale niveau alleen een kerkbestuur en geen ambtelijke vergadering was. Wagenaar herstelt in het Bouwplan op het provinciale niveau dus de ambtelijke vergadering en betrekt haar bij de leiding over het kerkelijke leven. In navolging van Ontwerp-193 8 geeft Wagenaar haar, zoals gezegd, bovendien de taak om rechtstreeks de synode-generaal te kiezen. Ook in deze bredere vergadering hebben naast de dienaren des Woords en de presbyters de quaestor en de diaken zitting. De verhouding is hier twee dienaren des Woords, één presbyter en bij toerbeurt een quaestor of een diaken (ord.1 art. 12).
Wat de samenstelling betreft hebben ook in de synode-generaal vier ambten zitting. De zittingstijd van de afgevaardigden is drie jaar. De werkzaamheden van de synode-generaal neemt Wagenaar vrijwel letterlijk over uit de Werkorde. Verder regelt Wagenaar net zoals in de Werkorde de gezagsverhouding tussen de synode en organen van bijstand, die Wagenaar de naam ‘deputaten’ geeft, namelijk dat de Generale Synode de algemene lijnen aangeeft voor dit werk. Verder bepaalt het Bouwplan dat adviseurs aan de beraadslagingen van de synode-generaal deelnemen.
Gecommitteerden; handhaving van besturen
Het Bouwplan geeft elke bovenplaatselijke ambtelijke vergadering een permanent bestuur met de naam ‘gecommitteerden’. Deze gecommitteerden krijgen tot taak de ambtelijke vergaderingen voor te bereiden, besluiten uit te voeren en onder verantwoordelijkheid van de betreffende ambtelijke vergadering leiding te geven aan het dagelijks leven van het ressort en het afdoen van spoedeisende zaken. Deze gecommitteerden hebben dus bestuursbevoegdheid, zij het dat zij dit nu uitdrukkelijk onder verantwoording aan de ambtelijke vergadering doen, ‘waarmee hun onderlinge verhouding in de juiste positie is hersteld’, aldus Wagenaar.78 Wagenaar neemt met de gecommitteerden het instituut van de besturen onder het Algemeen Reglement over, maar geeft hen een andere naam. Hij spreekt de hoop uit dat hiermee ook het epitheton ‘besturenkerk’ verdwenen is.
Het is echter de vraag of met Wagenaars wijze van samenstelling de juiste verhouding wel is hersteld, aangezien de gecommitteerden geen leden van de desbetreffende ambtelijke vergadering hoeven te zijn, maar dat hiervoor ambtsdragers uit het desbetreffende ressort in aanmerking komen, waardoor de gecommitteerden gemakkelijker een vreemd element in de ambtelijke vergadering kunnen worden.
In het Bouwplan wordt in de figuur van de gecommitteerden de permanente besturen
78 Bouwplan van H.M.J. Wagenaar, Cie. Kerkorde, XLIII.
|183|
uit het Algemeen Reglement overgenomen, zij het met minder bevoegdheden. De noodzaak hiertoe en de spanning die dit oplevert in een presbyteriale kerkstructuur werden reeds gesignaleerd door de Commissie voor de Werkorde. Het Bouwplan volgt deze in de Werkorde uitgezette koers.
Organen, raden en deputaten
Wagenaar incorporeert in navolging van de Werkorde allerlei organen van bijstand in de structuur van de kerk. Gezien de aard van de Werkorde beperkte dit zich tot het niveau van de Generale Synode. Het Bouwplan breidt de constructie van de organen van bijstand echter over alle niveaus uit door aan elke ambtelijke vergadering organen van bijstand te verbinden. Hiermee vindt een enorme uitbreiding van de structuur van de kerk plaats. Met deze uitbreiding sluit Wagenaar aan bij de gegroeide praktijk in het werk van Kerkelijk Overleg, dat sinds 1943 tot een verdere uitbouw van het werk kwam. Zo ontstonden er in de praktijk ook Classicale Commissies van Kerkelijk Overleg die de werkgroepenstructuur dienden te weerspiegelen van de landelijke Commissies van Kerkelijk Overleg.79
Deze uitbreiding van organen van bijstand en deputaten over alle niveaus van de kerk in combinatie met de benoeming van deze deputaten door de desbetreffende ambtelijke vergadering na overleg met de gecommitteerden van de meerdere vergadering, geeft het Bouwplan een decentraliserend karakter.
Wagenaar duidt deze organen aan met de naam ‘deputaten’, omdat het zijns inziens niet alleen een mooie ‘antieke’ naam, maar ook een historisch gegroeide benaming is. Hiermee duidt hij op de onder de Dordtse Kerkorde bestaande deputaten. Overeenkomst is er in de ondergeschiktheid van de deputaten aan de ambtelijke vergaderingen. Hoewel Wagenaar er in het Bouwplan niet over spreekt, blijkt ook zijn bezwaar tegen de gegroeide praktijk van de raden een reden te zijn om een nieuwe naam te bedenken. Dit komt aan het licht tijdens de besprekingen van de Commissie voor de Kerkorde.80 Het bezwaar blijkt vooral gericht tegen de veel te zelfstandige positie die de raden zichzelf hadden toegemeten in de loop van de oorlog. Uit het Bouwplan blijkt duidelijk dat Wagenaar het werk van de raden en de organen van bijstand niet wil missen in de structuur van de kerk en dat het werk nodig is met het oog op de vele taken die de kerk ziet. Wagenaar probeert het bezwaar weg te nemen door bepalingen in het Bouwplan op te nemen waaruit duidelijk blijkt dat ‘deputaten’ verantwoording schuldig zijn aan de ambtelijke vergaderingen.
Inhoudelijk komt de constructie van de deputaten erop neer, dat Wagenaar een lijst van organen heeft samengesteld die overeenkomt met de lijst van werkgroepen en commissies van ‘Kerkelijk Overleg’. Wagenaar schrijft dan ook, dat hij niet veel meer doet ‘dan aan van ouds bestaan hebbende, of reeds uit de vernieuwing van het kerkelijk leven geboren organen de systematisch juiste plaats in de orde der kerk aanwijzen’.81 Wagenaar creëert rondom de synode-generaal negentien deputaten. Deze krijgen alle een plaats in de ordinanties, zodat de lijst van deputaten bovendien overeenkomsten vertoont met de lijst van de ordinanties.
Deputaten en organen van bijstand worden ingesteld bij ordinantie (ord. 1 art. 11, 16 en
79 J. Bruin, Kerkvernieuwing, 43
80 Cie. Kerkorde, 287.
81 Cie. Kerkorde, XLIV.
|184|
21). Dit betekent dat de kerk meebeslist over de noodzaak van de invoering van een nieuw deputaatschap. De deputaten worden benoemd door de bijbehorende ambtelijke vergadering in overleg met de gecommitteerden van de meerdere vergadering van het eerst volgende niveau voor een beperkte termijn van één, twee, vier of zes jaren, afhankelijk van de ambtelijke vergadering die zij bijstaan. De ambtelijke vergaderingen staan dus in gezag en verantwoordelijkheid boven de deputaten en organen van bijstand.
Deputaten zijn lidmaten die worden benoemd door de desbetreffende ambtelijke vergadering. Met de figuur van de deputaten schept het Bouwplan ook mogelijkheden voor gemeenteleden om actief betrokken te zijn in het kerkenwerk.
De aard van de werkzaamheden van de deputaten wordt in het Bouwplan in de slotalinea van artikel V omschreven als het terzijde staan van de ambtelijke vergaderingen bij het geven van leiding aan de arbeid van de kerk op de verschillende terreinen van het kerkelijk leven. Uit de bijbehorende ordinanties blijkt dat het Bouwplan een ingenieus systeem geeft, waarin enerzijds de ambtelijke vergaderingen richtlijnen geven en verantwoordelijkheid dragen over de deputaten, en anderzijds dat de deputaten de ambtelijke vergaderingen helpen bij haar leidinggevende taak in de kerk op het hun toevertrouwde arbeidsveld. In de inleiding wijst Wagenaar erop dat de deputaten ook een taak hebben in de verzorging van het kerkenwerk. Zij gaan dus actief de taken van de kerk verrichten, waartoe ‘de ambtelijke vergaderingen niet gekozen zijn en ook niet bij machte zijn’, aldus Wagenaar.82 Deze toelichting van Wagenaar laat zien dat de aard van de werkzaamheden van de deputaten verschilt van de ambtelijke vergaderingen. Er is dus een zekere spanning in taak en werkzaamheden die toekomen aan de kerk en waarvoor de ambtelijke vergaderingen de verantwoordelijkheid dragen, maar die niet volledig door de ambtelijke structuur verricht worden. Wagenaar beoogt met dit nauwe samenspel van ambtelijke vergaderingen en deputaten de kerk toe te rusten voor haar missionaire taak in de samenleving. Deze verstrengeling van ambten, deputaten en ambtelijke vergaderingen bevordert echter niet de helderheid van de nieuwe kerkstructuur.
Deze enorme uitbouw van de presbyteriale kerkstructuur roept bij Wagenaar zelf vragen op. Zo vraagt hij zich af of ‘het kerkelijk leven geen gevaar loopt onder het aantal geprojecteerde organen bedolven te worden’ en of de kerk de kosten hiervan wel kan dragen. Hij gaat op deze vragen in door op te merken dat hoewel de beknoptheid van de kerkorde van Wezel of Emden voor hem grote bekoring heeft, hij toch meent dat het kerkelijk leven gecompliceerd is geworden door de groei van de maatschappij en door de groei in het inzicht van de taak van de kerk. Hij verwacht dat men geld en goed wil offeren als men ziet dat er gewerkt wordt en bovendien constateert hij dat de genoemde organen gedurende de oorlos reeds hun diensten aan de kerk bewezen hebben.83
Evaluatie
In het Bouwplan wordt een voorstel gedaan voor de structuur van de Nederlandse Hervormde Kerk, waarbij de visie van Wagenaar op de opdracht en het wezen van de kerk uitgangspunt is, namelijk dat zij als lichaam van Jezus Christus geroepen is te getuigen van Zijn Evangelie op alle terreinen van het leven tot kerstening van het
82 Cie. Kerkorde, XLII.
83 Cie. Kerkorde, XLIII-XLV.
|185|
Nederlandse volk. Wagenaar verstaat hieronder dat mensen Jezus Christus erkennen als hun Heer en Zaligmaker en als enige troost in leven en sterven. ‘Alle terreinen van het leven’ waar de kerk geroepen is te getuigen, bestrijkt bij Wagenaar een zeer groot gebied. Hij betrekt hierin: jeugdwerk, school, pers, uitgave van geschriften, radio en ontspanning. De kerk heeft mede de opdracht te komen tot een opnieuw belijden tegenover ‘de machten en zonden van de huidige tijd’.
Wagenaar typeert de kerk als geloofsgemeenschap en als werkgemeenschap. In de visie van Wagenaar werd de kerk vanouds gezien als een geloofsgemeenschap, waarin de structuur van de kerk zich kenmerkte door ambten en ambtelijke vergaderingen. Met name op grond van de visie op de kerk als werkgemeenschap creëert hij een uitbouw van de presbyteriale kerkstructuur door organen van bijstand en deputaten ten behoeve van de vele takken van kerkenwerk op alle terrein des levens te koppelen aan de ambtelijke structuur. De hoofdlijn hierbij is dat de organen van bijstand werken onder verantwoordelijkheid van de ambtelijke vergaderingen. Verder brengt Wagenaar de zending en de kerkvoogdij binnen de organisatie van de kerk, waarbij opvalt dat hij ten aanzien van deze oude gebieden met een zekere omzichtigheid te werk gaat en dat de genoemde hoofdregel in geval van het quaestoraat niet opgaat.
In de artikelen I en II van het Bouwplan wordt de verhouding tussen de landelijke kerk en de plaatselijke gemeenten geregeld, waardoor de contouren van de kerk zichtbaar worden: de landelijke kerk krijgt de nadruk en bestaat uit leden ‘die Jezus Christus erkennen als hun Hoofd en Heer’. Opvallend is dat de Christusbelijdenis centraal staat en dat bij Wagenaar de kerk voornamelijk wordt gevormd door de belijders. Wagenaars kerkbegrip staat hiermee op gespannen voet met het karakter van de Hervormde Kerk als volkskerk dat uitgangspunt was van de vroegere reorganisatieontwerpen en de Werkorde.
Gemeenten krijgen een tweede plaats in de structuur van het Bouwplan. Deze gemeenten krijgen verder naast de van oorsprong reformatorische taken ook een nieuwe taak betreffende het dienstbetoon, waarbij de wereld voor het eerst en uitdrukkelijk een plaats krijgt in de kerkorde. Hier vindt in artikel II de apostolaire visie zijn neerslag.
Het ambt neemt in het Bouwplan een centrale plaats in. De taken en opdrachten van de kerk worden toevertrouwd aan de ambten. Opvallend is dat Wagenaar met de uitbreiding van het aantal taken in de kerk het aantal ambten uitbreidt van drie naar vijf. Met deze centrale positie van het ambt in de structuur van de kerk wil hij het presbyteriale karakter ervan gestalte geven. De christocratie vormt bij Wagenaar een belangrijke achtergrond, die hij ook in de kerkorde tekst opneemt en waarin hij stelt dat de regering van de kerk van Christuswege geschiedt door middel van de ambten.
Met het doel om het functioneren van de kerk zo goed mogelijk te dienen, heeft Wagenaar een structuur ontworpen waarin twee hoofdlijnen zichtbaar worden. Deze twee hoofdlijnen lopen door de gehele kerkstructuur heen en typeren de structuur, waarbij Wagenaar gebruik maakt van twee soorten organen. Enerzijds zijn dat de ambtelijke vergaderingen bestaande uit de ambten. Zij worden ingeschakeld met betrekking tot de regering van de kerk. Deze hoofdlijn loopt van ‘beneden naar boven’ of van de plaatselijke gemeenten naar de Generale Synode. Anderzijds maakt Wagenaar in de structuur plaats voor organen die uit de lidmaten van de kerk bestaan. Hun werk heeft betrekking op wat Wagenaar noemt ‘het stimuleren van kerkenwerk’. Deze hoofdlijn
|186|
loopt van ‘boven naar beneden’ door de structuur van de kerk. Dit samenspel van deze twee soorten organen karakteriseert de structuur van de kerk in het Bouwplan.
De hoofdlijn met betrekking tot de regering der kerk wordt bepaald door de constructie van vier ambtelijke vergaderingen, waarmee deze een centrale plaats krijgen in de structuur. Hiermee kiest Wagenaar voor een presbyteriaal element in het stelsel van kerkregering en sluit het Bouwplan aan bij een centrale lijn uit het werk van de Commissie voor beginselen van Kerkorde en bij een hoofdlijn uit het gereformeerde kerkrecht.
Nieuw is dat in de meerdere vergaderingen naast de dienaren des Woords en de ouderlingen ook diakenen en quaestoren zitting hebben. Samen met de gewijzigde taakopvatting van de kerk vindt er zodoende in vergelijking met vorige kerkorden een verschuiving plaats in de visie op de leiding over het kerkelijke leven. Noch het ‘louter besturen’ onder het Algemeen Reglement, noch de concentratie op ‘het zuiver houden van de leer en de wandel’ onder de Dordtse Kerkorde hebben hierin model gestaan voor het Bouwplan. Bij Wagenaar heeft de regering van de kerk vooral te maken met het activeren van het kerkelijke leven. Hierin komt zowel Wagenaars voorkeur voor gereformeerde beginselen als zijn kritiek hierop tot uiting: de Dordtse Kerkorde schiet te kort voor de taken die de kerk in de loop van de jaren en met nadruk gedurende de oorlog is gaan herkennen als kerkelijke opdracht. Om in dit tekort te voorzien heeft Wagenaar een tweede hoofdlijn ontwikkeld, namelijk die van stimulerende organen. De ontdekte kersteningopdracht van de kerk op vele terreinen van het leven krijgt ruime aandacht van Wagenaar in de ordinanties. Een immens scala aan terreinen wordt opgesomd, waarbij weinig lijkt te worden overgeslagen. De actieradius van de kerk strekt zich in het Bouwplan uit tot de gehele leefwereld van de jeugd: via school en vrijetijdsbesteding, sport en werkvloer met het oog op het geestelijk leven van de oproeiende jeugd. De zorg van de kerk strekt zich ook uit over de pers, uitgeverij, radio-omroep en andere vormen van volksontwikkeling en -ontspanning en heeft ten doel deze vormen van het volksleven op te bouwen tot eenheid van het volk en tot openbaring brengen van de heerschappij van Jezus Christus op alle terreinen van het leven. Volwassenen woorden benaderd door de zending. Het doel van de benadering van ‘kerk en volk’ in Nederland en overzee beweegt zich tussen het in aanraking brengen met het evangelie van Jezus Christus tot het leiden tot het openlijk getuigen en belijden van Jezus Christus als Heer en Heiland.
Wagenaar neemt dit werk in de structuur van de kerk op en vertrouwt het toe aan de ambten of de consistories, maar geeft deze taken niet aan de ambtelijke vergaderingen. De ambtelijke vergaderingen hebben in het Bouwplan wel regeermacht in de kerk, maar zijn niet bedoeld voor het verrichten van de nieuwe taken van de kerk. Bovendien acht Wagenaar hen er ook niet toe in staat. Voor het leiding geven aan deze taken kent het Bouwplan de zogenaamde organen of deputaten. Deze organen worden benoemd door de ambtelijke vergaderingen en volgen de grote lijnen op die de ambtelijke organen uitzetten. Deze organen of deputaten hebben als belangrijkste taak het stimuleren van het kerkenwerk. Zij geven leiding aan de verrichting van het kerken-werk op alle terreinen van het leven door de ambten of de consistories. Deze leiding, deze stimulans moet de kerk van bovenaf naar beneden doorstromen. Dit is de tweede hoofdlijn, die zichtbaar wordt in de nieuwe kerkinrichting. Met deze gedachte sluit Wagenaar aan bij de Werkorde.
De kerk krijgt in deze visie dus taken, waartoe haar ambtelijke vergaderingen niet
|187|
geschikt zijn, maar die onder leiding van de organen van bijstand verricht moeten worden. Gezien het feit dat het stelsel van de ambtelijke vergaderingen wel de centrale plaats in het geheel krijgt, is een zekere tweedeling in de structuur aan te wijzen. De constatering van Wagenaar, dat de kerk taken heeft waarvoor de ambtelijke vergaderingen niet geschikt zijn, hebben hem niet doen besluiten een geheel nieuwe structuur van de kerk te ontwerpen, maar tot de minder ingrijpende aanpassing van de koppeling van de organen van bijstand aan de ambtelijke vergaderingen. Deze nauwe samenwerking tussen twee soorten organen is bedoeld om de kerk een krachtige leiding te geven op vele terreinen van het leven, maar leidt tegelijk tot ondoorzichtige gezagsverhoudingen. Zo staan in de structuur van het Bouwplan de ambten in de zorg voor het kerkelijke werk in relatie met zowel de ambtelijke vergaderingen als de deputaten en de organen van bijstand.
Samenvattend zij opgemerkt dat Wagenaar in zijn uitvoerige Bouwplan een structuur voor de Hervormde Kerk schetst, waarbij hij zijn creatieve vermogen heeft ingezet. Hij geeft de Hervormde Kerk een immense taak tot kerstening van het Nederlandse volk en ter uitvoering daarvan vele organen, waarbij lidmaten op velerlei gebied inzetbaar zijn. De ambten vormen in de structuur het uitgangspunt. De leiding over het werk berust bij een samenspel van ambtelijke vergaderingen en organen van bijstand, waarbij de ambtelijke vergaderingen de hoofdlijnen voor het kerkelijke leven uitzetten.