|52|

|53|

1. Algemene procedureregels

Toelichting Algemene procedureregels

Bij kerkelijke procedures zijn de onderstaande procedureregels van toepassing.

 

1.1. Zorgvuldig onderzoek
a. De kerkenraad behoort niet het oor te lenen aan allerlei geruchten. De kerkenraad neemt een aangebrachte zaak die nog verborgen is niet in behandeling als mensen die zich beklagen niet de in Matthéüs 18: 15-17a aangegeven weg hebben gevolgd.

Ad 1.1.a. Matthéüs 18: 15-17a: “Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hij denzelven geen gehoor geeft zo zeg het der gemeente...”

b. De kerkenraad neemt naar artikel 30 van de DKO een zaak niet in behandeling als het geen kerkelijke zaak is. De kerkenraad neemt tegen ambtsdragers geen beschuldiging aan dan onder twee of drie getuigen.

Ad 1.1.b.1 Omtrent het begrip ‘kerkelijke zaak’: zie Joh. Jansen toelichting bij art. 30.

Ad 1.1.b. Eerste gedeelte van kanttekening 37 bij 1 Timothéüs 5: 19: “Dat is, veroordeel hem niet alleen niet zonder genoegzame getuigen, hetwelk aan niemand mocht geschieden, volgens de wet van Mozes, Deuteronomium 19: 15, maar neem zelfs geen beschuldiging aan om daarvan te oordelen...”.

c. Als een kerkenraad besluit met inachtneming van het onder 1.1.a en 1.1.b gestelde een zaak in behandeling te nemen, dient hij een onpartijdig onderzoek in te stellen om de feitelijke toedracht van gebeurtenissen te kunnen vaststellen.

Ad 1.1.c. Dit onderzoek is geheel in overeenstemming met het doel van kerkelijk handelen. Johannes 7: 51: “Oordeelt ook onze wet de mens, tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft, en verstaat, wat hij doet?” Uiteraard dienen alle betrokkenen zwijgplicht in acht te nemen.

d. Alleen na zorgvuldig onderzoek kan bij het licht van de Heilige Schrift over een bepaald geval sprake zijn van een onpartijdig, juist en gefundeerd oordeel. Daarom moet aan elke uitspraak en beslissing een behoorlijk onderzoek vooraf zijn gegaan.

Ad 1.1.d. De Generale Synode van 1956 sprak uit (Acta, blz. 16) “dat als regel de kerk geen onderzoek behoort te doen naar rechterlijke uitspraken van de overheid”. Uiteraard geldt deze hoofdregel niet als rechterlijke uitspraken strijdig zijn met schriftuurlijk normen.

|54|

|55|

e. Het onder 1.1.c en 1.1.d bedoelde onderzoek heeft tot doel verifieerbare feiten en gebeurtenissen aan het licht te brengen. Dit houdt in dat de echtheid daarvan kan worden bewezen. De aldus aan het licht gekomen feiten en gebeurtenissen behoren te worden getoetst aan Schrift en belijdenis.

 

1.2. Hoor en wederhoor
Bij het onder 1.1 bedoelde onpartijdig onderzoek door de kerkenraad, alsmede bij de behandeling van appelzaken door andere kerkelijke vergaderingen behoort het toepassen van hoor en wederhoor naar de volgende regels:

Ad 1.2. alg. De schriftuurlijke eis om ook de andere kant te horen wordt onder meer aangegeven in de Heidelbergse Catechismus, Zondag 43: ”Wat wil het negende gebod? (...) Dat ik niemand lichtelijk en onverhoord oordele of helpe veroordelen...”

Het doel moet zijn: Gods eer, het welzijn van de gemeente en het behoud van de zondaar.

Niet in alle gevallen zal er sprake zijn van hoor en wederhoor. Soms kan volstaan worden met horen. Te denken valt aan een door de kerkenraad te behandelen leergeschil.

Gelet op de eigen aard van het kerkrecht behoeft aan het beginsel van hoor en wederhoor binnen de kerkelijke rechtspraak niet een uitwerking te worden gegeven die geheel gelijk is met het getuigenverhoor in het civiele proces. De kerk ziet deze waarheidsvinding uitdrukkelijk als taak van de ambtelijke vergaderingen.

Men gebruike geen andere prikkel tot het spreken van de waarheid dan het beroep op het geweten, waarbij met klem wordt aangedrongen op het spreken van de waarheid en gewezen wordt op Gods toorn jegens de meinedige.

a. Alle direct betrokkenen moeten gelegenheid hebben ontvangen om gehoord te worden.

Ad 1.2.a. De tot beslissen bevoegde kerkelijke vergadering of de door die vergadering met het horen belaste commissie dient zich niet te laten verleiden tot het houden van een discussie.

|56|

|57|

 

De voorzitter van een commissie kan toestaan dat een appellant of anderen niet slechts op vragen antwoorden, maar ook meer algemeen hun visie geven op de zaak. Overigens zal de voorzitter daarbij de orde en tijd goed moeten bewaken. Ook mogen er geen nieuwe zaken worden aangedragen.

b. Indien de tot beslissen geroepen kerkelijke vergadering of de door die vergadering ingestelde commissie van oordeel is dat het met het oog op de zorgvuldigheid van de te nemen beslissing nodig is, kan hoor en wederhoor geschieden in twee fasen.

Ad 1.2.b. Het kan bij een bepaalde zaak voldoende zijn partijen afzonderlijk te horen. Als het om de feiten objectief te kunnen vaststellen nodig is, moet dat horen in elkaars bijzijn gebeuren, zulks ter beoordeling van de kerkelijke vergadering.

Hoor en wederhoor in elkaars aanwezigheid lijkt, indien de kerkelijke vergadering of het onderzoekend orgaan daartoe besluit, meer voor de hand te liggen bij het horen van aangeklaagde en beschuldiger dan bij het horen van getuigen. De kerkelijke vergadering of het onderzoekend orgaan zal bij besluitvorming over het al of niet horen in elkaars aanwezigheid met name het belang van het getuigenis laten meewegen.

c. Het horen van betrokkenen kan zowel mondeling als schriftelijk geschieden.

Ad 1.2.c.Indien een zaak in appel mondeling wordt behandeld, eist de regel dat beide kanten gehoord worden en dat er gelegenheid is om op elkaars stellingen te reageren. Dat geldt voor de appellant en voor de afgevaardigden van de kerkenraad of meerdere vergadering die het besluit toelichten waartegen geappelleerd wordt.

d. Van de noodzaak tot hoor en wederhoor kan slechts worden afgeweken als het tot beslissen geroepen kerkelijk orgaan van oordeel is dat het horen van de betrokkenen geen enkel relevant gegeven kan opleveren en een beslissing enkel op grond van de stukken mogelijk is.

 

e. Het horen geschiedt bij zaken die voor de kerkenraad komen door:
– de kerkenraad.
– of een door de kerkenraad benoemde commissie.

 

|58|

|59|

f. Bij appelprocedures geschiedt het horen door:
– de kerkelijke vergadering die tot beslissen geroepen is;
– of een door die vergadering benoemde commissie.

Ad 1.2.f. Een appellant die is gehoord door een commissie, heeft niet het recht ook nog eens tijdens de kerkelijke vergadering gehoord te worden.

Bij de samenstelling van een commissie wordt de nodige objectiviteit in acht genomen.

g. Van de hoorzitting wordt een schriftelijk verslag opgemaakt.

 

h. Iemand die is gehoord, ontvangt de gelegenheid kennis te nemen van het verslag van het door hem gezegde. Hij krijgt binnen een te bepalen redelijke termijn gelegenheid correcties voor te stellen in het gedeelte dat betrekking heeft op zijn eigen verklaring.

Ad 1.2.h. Belanghebbenden dienen verslagen van hoorzittingen te ondertekenen. Eventuele aanvullingen of opmerkingen kunnen daarbij een plaats krijgen. Tekent een belanghebbende niet, dan wordt dat vermeld.

i. Wanneer iemand van de geboden gelegenheid om gehoord te worden geen gebruik maakt, kan hij dit later niet meer als argument tegen de tot beslissen geroepen kerkelijke vergadering gebruiken.

 

1.3. Voorspraak en mond
a. Een betrokkene kan zijn zaak mondeling uiteenzetten ter kerkelijke vergadering waar deze dient, dan wel ten overstaan van de door die vergadering ingestelde commissie. Hij kan ook volstaan met een behoorlijke schriftelijke uiteenzetting.

Ad 1.3.a. Zie Ad 1.2.f en Ad 2.4.f.

b. Bij mondelinge uiteenzetting doet de betrokkene dat in eigen persoon.

 

c. Bij uitzondering kan de kerkelijke vergadering waarvoor zijn zaak dient, toestaan dat hij zich laat vergezellen van een voorspraak of een mond; dat gebeurt bijvoorbeeld indien de betrokkene om emotionele, psychische of fysieke redenen niet in staat geacht kan worden zijn zaak te behartigen.

Ad 1.3.c. Kerkelijke vergaderingen dienen erop toe te zien dat de behandeling van een zaak op ambtelijke, kerkelijke wijze plaats heeft en dat deze niet terecht komt in een wereldlijke, juridische sfeer. Zie artikel 30 van de Dordtse Kerkorde: “In deze samenkomsten zullen geen andere dan de kerkelijke zaken, en dezelve op kerkelijke wijze, verhandeld worden.”

|60|

|61|

d. Deze voorspraak of mond:
– is altijd slechts één persoon;
– is niet meer dan woordvoerder voor betrokkene en vervult niet dezelfde rol als een advocaat in het wereldlijk recht;
– behoort tot de Gereformeerde Gemeenten of heeft daarmee in leer en leven verwantschap.

 

1.4. Getuigen
Kerkelijke vergaderingen kunnen alle wettige middelen gebruiken om het doel van het onderzoek te bereiken. Daartoe wordt ook gerekend het onderzoek bij derden, als de noodzaak daarvoor aanwezig is. Daarbij worden de volgende regels in acht genomen.

 

a. Het kan zijn dat een beschuldigde of appellant vraagt om getuigen te horen. Een kerkelijke vergadering kan getuigen toelaten en aanhoren.

 

b. De kerkelijke vergadering of het onderzoekende orgaan komt in het zich voordoende geval met een van argumenten voorziene beslissing over het al of niet toestaan van het horen van getuigen.

Ad 1.4.b. De kerk heeft het recht ook de betrouwbaarheid van getuigen te toetsen.

c. De behandeling van een zaak verloopt veelal in fasen. Er kan in het onderzoek een moment aanbreken dat er noodzaak bestaat om diverse partijen met elkaar(s woorden) te confronteren.

Ad 1.4.c. Bij appelzaken kan het dienstig zijn dat appellanten in persoon bij het horen van getuigen aanwezig zijn. Dit is echter niet per definitie noodzakelijk en ook niet altijd gewenst. Het staat ter beoordeling van de kerkelijke vergadering of de door deze vergadering tot advies gemachtigde commissie.

d. Uiteraard verstrekt de kerkelijke vergadering een verslag van het horen van getuigen aan de appellant.

 

1.5. Deskundigen
Een kerkelijke vergadering of een commissie daarvan kan een deskundige raadplegen.

Ad 1.5.alg. Dat kan bij voorbeeld gebeuren bij ethische, financiële of kerkrechtelijke zaken.

|62|

|63|

a. De deskundige die wordt ingeschakeld, moet tot de eigen kring behoren en de gereformeerde belijdenis onderschrijven.

 

b. Uitsluitend in zeer bijzondere gevallen, wanneer specifieke deskundigheid in eigen kring ontbreekt, zal ook iemand van buiten deze kring als deskundige ingeschakeld mogen worden.

 

1.6. Toegankelijkheid van stukken
Een lid van een gemeente dat betrokken is in een kerkelijke procedure heeft het recht toegang te ontvangen tot voor zijn zaak van belang zijnde stukken.

Ad 1.6.alg. De bij een procedure betrokkenen moeten over de stukken c.q. uittreksels kunnen beschikken die aan de besluitvorming ten grondslag liggen. De uittreksels uit notulen en rapporten dienen gewaarmerkt te zijn.

Het verdient aanbeveling dat de behandelende kerkelijke vergadering zelf het initiatief neemt tot het verstrekken van afschriften.

a. De hierboven genoemde regel geldt uiteraard voor het kennisnemen van besluiten van kerkelijke vergaderingen en van de gronden waarop deze besluiten werden genomen.

 

b. De regel betreft echter ook uittreksels uit notulen en rapporten die betrekking hebben op verklaringen van de betrokkene zelf en van derden over zijn zaak.

 

c. Indien een commissie is ingesteld, streeft de commissie ernaar dat ten aanzien van het feitenmateriaal waarop de commissie voornemens is haar conclusies en adviezen te baseren, overeenstemming bestaat met de appellant. Dit feitenmateriaal wordt dan ook ter kennis gebracht van de appellant. Voorzover die overeenstemming niet wordt bereikt, doet de commissie daarvan mededeling in haar rapport.

 

|64|

|65|

d. De betrokkene mag de stukken alleen hanteren voor eigen gebruik en mag deze niet aan derden ter inzage geven of (delen daarvan) naar buiten brengen.

 

e. Het hierboven gestelde laat dus het ambtsgeheim van de leden van een kerkelijke vergadering onverlet.

 

1.7. Schending van vertrouwelijkheid
a. Indien een betrokkene c.q. diens mond of adviseur ten aanzien van tuchtzaken zelf de zaak of stukken in de openbaarheid brengt, kan een kerkelijke vergadering besluiten diens zaak niet verder in behandeling te nemen.

 

b. Het betrokken lid heeft geen recht om kennis te nemen van het in de notulen van de kerkelijke vergadering opgenomen verslag van de beraadslaging over zijn of haar zaak.

 

1.8. Motivering van uitspraken
Een kerkelijke vergadering behoort haar uitspraken vanuit Gods Woord en de gereformeerde belijdenis te onderbouwen met argumenten en redenen. Dat geldt zowel een kerkenraad als een classis en een synode.

 

a. De kerkelijke vergadering heeft zorg te dragen voor een binnen een korte termijn, in ieder geval binnen twee maanden, aan betrokkene uit te brengen schriftelijke kennisgeving van het besluit, met redenen omkleed.

 

b. Het besluit en daaraan ten grondslag liggende overwegingen dienen nauwkeurig en duidelijk genotuleerd te worden.