Wanneer dienaars des Goddelijken Woords, ouderlingen of diakenen eene openbare grove zonde bedrijven, die der kerk schandelijk, of ook bij de Overheid strafwaardig is, zullen wel de ouderlingen en diakenen terstond door voorgaand oordeel des kerkeraads derzelver en der naastgelegene gemeente in hunnen dienst geschorst of daarvan afgezet worden, maar de dienaars alleenlijk geschorst worden. Of deze geheel van den dienst af te zetten zijn, zal aan het oordeel der classis staan, met advies van de in artikel XI genoemde deputaten der particuliere synode.