Hoofdstuk V
1. Het vermaan en de tucht over de ambtsdragers hebben in het
bijzonder betrekking op de vervulling van het hun toevertrouwde
ambt.
2. De ambtsdragers blijven daarnaast onderworpen aan het vermaan
en de tucht, omschreven in de voorgaande artikelen, met dien
verstande dat tot de oefening van deze tucht eerst mag worden
overgegaan, nadat de schorsing in de uitoefening van hun ambt is
uitgesproken.