Er zijn evenveel regionale colleges voor de visitatie als er algemene classicale vergaderingen zijn. Zoals gezegd worden de leden van deze regionale colleges benoemd door de classicale vergaderingen. Elke classicale vergadering benoemt vier visitatoren: twee predikanten of emeritus predikanten en — volgens een door de algemene classicale vergadering vastgesteld rooster — twee andere ambtsdragers of voormalige ambtsdragers (ord. 10-3-1).
De benoeming van visitatoren uit de ambtsdragers onderstreept dat het bij de visitatie gaat om een ‘ambtelijke’ taak. Achtergrond van de bepaling dat ook voormalige ambtsdragers kunnen worden benoemd, is dat ook zij daadwerkelijk het ambt in de gemeente hebben vervuld en vanuit die ervaring de gemeenten met raad kunnen bijstaan. De aanduiding ‘andere ambtsdragers’ van ord. 10-3-1 betreft alle ambtsdragers, niet alleen ouderlingen (zoals vroeger het geval was), maar ook diakenen. Daarvoor is ook alle reden; het gaat in de visitatie immers over het geestelijk leven van de gemeente en het gehoor geven aan haar roeping in de wereld, en daarbij behoort ook de missionaire en diaconale arbeid van de gemeente.
Een regionaal college bestaat uit de visitatoren die door de classicale vergaderingen zijn benoemd en een voorzitter, die op aanbeveling van deze visitatoren door de algemene classicale vergadering — uit de ambtsdragers of voormalige ambtsdragers — wordt benoemd (ord. 10-3-2). De voorzitter van het regionale college vervult als visitator een zekere vertrouwenspositie. Omdat daarbij continuïteit van groot belang is, kan de voorzitter tweemaal terstond herbenoemd worden, in tegenstelling tot de andere visitatoren die — na een eerste zittingsperiode van vier jaar — aansluitend nog eenmaal kunnen worden herbenoemd (ord. 10-3-5).
Voor elk lid van het college moet een secundus worden benoemd. Deze treedt op als vervanger van de eerst aangewezen visitator en kan ook als adviserend lid van
|228|
het college betrokken worden bij de werkzaamheden van de visitatie. Op deze wijze is mogelijk gemaakt dat — als dat in de praktijk nodig blijkt — op hen een beroep gedaan kan worden voor bijvoorbeeld het afleggen van de visitatiebezoeken (ord. 10-3-6).
Voor de samenstelling van het generale college voor de visitatie zijn vergelijkbare voorschriften gegeven (ord. 10-3-3; zie ook ord. 10-3-5 en 6).
Bij de benoeming van visitatoren dient erop gelet te worden dat ambtsdragers of voormalige ambtsdragers die functioneren als lid van een college voor het opzicht of een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen niet voor benoeming in aanmerking komen: de visitatie is onderscheiden — en dient dat ook te blijven — van de colleges die zijn belast met de kerkelijke rechtspraak.