|201|
Ord. 5-6 maakt in zoverre een wat merkwaardige indruk, dat het hier vooral over rechtspositionele zaken gaat. Alleen de eerste zin van lid 1 maakt duidelijk, waar het om gaat in het perspectief van een ordinantie op de eredienst: ‘Aan de gemeentezang en de verdere muzikale vormgeving van de eredienst wordt leiding gegeven door een kerkmusicus.’
Voor het overige wordt hier alleen geregeld dat een kerkmusicus in een bediening kan worden gesteld, wordt benoemd door de kerkenraad na overleg met het college van kerkrentmeesters, en aangesteld door het college van kerkrentmeesters, hetzij op arbeidsovereenkomst hetzij op basis van vrijwilligheid. Details zijn geregeld in de generale regeling kerkmusici. Men moet bij deze regeling denken aan organisten, cantor-organisten en cantores. De voor het dagelijks leven van de gemeente belangrijkste bepalingen zijn de volgende. De (wijk)kerkenraad — aldus G.R. kerkmusici, art. 2-5 — stelt in het beleidsplan (zie ord. 4-8-5) onder meer het beleid inzake de kerkmuziek vast. Op basis daarvan bepaalt de (wijk)kerkenraad vervolgens op welk functieniveau de kerkmuziek dient te worden beoefend (art. 2). Dat gebeurt in overleg met de afdeling binnenland, werkveld kerkmuziek, van het Landelijk Dienstencentrum. Komt men er samen niet uit, dan wordt een commissie van advies ingesteld, die een beslissing neemt. De generale regeling kent drie functieniveaus, en dat zowel bij de cantor als bij de organist. Niveau I is het hoogste, niveau III het laagste. In art. 4 en 5 wordt nauwkeurig aangegeven wat bepalend is voor uitvoering van de kerkmuziek op een bepaald niveau. Is bijvoorbeeld sprake van een monumentaal orgel, vermeld op de lijst die wordt bijgehouden door het regionale college voor de (behandeling van) beheerszaken, dan is functieniveau I verplicht.
Kerkmusici kunnen een met de functieniveaus corresponderende bevoegdheidsverklaring I, II of III krijgen als zij voldoen aan de betreffende opleidingseisen (G.R. kerkmusici, art. 7-3). Ook hier is tot in detail geregeld hoe de procedures daarvoor zijn, inclusief advisering en de mogelijkheid bezwaar tegen weigering aan te tekenen. Alleen op functieniveau III is benoeming ‘op basis van vrijwilligheid’ (art. 9-4), dus zonder een arbeidsovereenkomst, mogelijk; bij functieniveau I of II kan de betrokkene zelf schriftelijk aangeven geen arbeidsovereenkomst te wensen. Op functieniveau III is het voorts, indien benoeming van een bevoegde kerkmusicus niet mogelijk blijkt, toegestaan een niet-bevoegde te benoemen (G.R. kerkmusici, art. 11-2 t/m 5). Na drie benoemingen telkens voor één jaar kan een benoeming voor onbepaalde tijd volgen, indien een andere oplossing niet voorhanden is.
Ook de procedures en voorwaarden rond de benoeming en de aanstelling zijn zeer uitvoerig geregeld. Men zie voor dit alles in voorkomende gevallen de generale regeling.