In de laatste fase voor de vereniging was er sprake van een diepgaand beraad over de betekenis van ord. 1-1. De aanleiding daartoe waren vragen die door bezwaarden binnen de Nederlandse Hervormde Kerk werden gesteld met betrekking tot de draagwijdte van deze bepaling. Worden door het opnemen van de evangelisch-lutherse belijdenisgeschriften en het noemen van de Konkordie van Leuenberg de gereformeerde belijdenisgeschriften niet van hun kerkelijk gezag beroofd en wordt mede daardoor niet wettige ruimte gecreëerd voor leringen en praktijken die, naar het oordeel van de bezwaarden, in strijd zijn met de Heilige Schrift?
Om daarover aan verontruste kerkenraden helderheid te verschaffen heeft het moderamen van de hervormde synode (met instemming van het triomoderamen) op 15 mei 2003 de ‘Notitie Verbonden met het gereformeerd belijden’ aan de kerkenraden toegezonden, waarin op deze vragen werd ingegaan. Uit deze notitie nemen we hier enkele passages over.
|82|
In 1953 heeft het moderamen van de generale synode [van de NHK,
red.] onderstreept dat de uitdrukking in de hervormde kerkorde
‘in gemeenschap met de belijdenis der vaderen’ niet
intellectualistisch dient te worden opgevat maar wil zeggen:
‘hartelijke instemming met het getuigenis des Geestes dat de
vaderen in het woord der Schrift hoorden en waarop zij in hun
getuigenis antwoordden’. Er wordt bedoeld ‘een binding door het
getuigenis van de Heilige Geest aan de religie van de
belijdenis’.
Deze binding aan de belijdenisgeschriften — opgevat in meer
geestelijke zin als een binding aan de religie van de belijdenis
— sluit het gebruik van andere bewoordingen in het belijden van
de kerk en zelfs het stellen van kritische vragen aan de
belijdenisgeschriften niet uit.
Zie daarover het herderlijk schrijven van de generale synode van de NHK (1961): Over de belijdenis der kerk en haar handhaving.
Al heeft de NHK haar relatie tot de belijdenisgeschriften ruimer geformuleerd dan de bezwaarden voorstaan, dat ontzegt hun niet het recht om zelf binnen deze kerk te leven vanuit een strikte binding aan het klassieke belijden van de kerk en om vanuit deze visie de kerk aan te spreken op haar belijden. Immers, de gehele kerk is geroepen tot gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en gehouden zich te bewegen in de weg van haar belijden. Zo heeft de hervormd-gereformeerde stroming haar roeping verstaan binnen de NHK.
De kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland
Ook in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland wordt de gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift als enige bron en norm van de kerkelijke verkondiging en dienst vooropgesteld (art. I-3). Dit uitgangspunt maakt duidelijk dat deze kerkorde geen ruimte wil geven voor het invoeren van leringen en praktijken die in strijd zijn met de Heilige Schrift. In de kerkorde wordt ervan uitgegaan dat ook de lutherse belijdenisgeschriften de Schrift zoeken na te spreken, al is er tussen lutheranen en gereformeerden soms verschil van inzicht hoe de Schrift in bepaalde vragen moet worden verstaan. Wanneer binnen de reformatorische traditie verschillen in de leer worden vastgesteld, is het antwoord van de Protestantse Kerk in Nederland daarop niet dat deze opvattingen over en weer als onschriftuurlijk worden veroordeeld, maar veeleer dat de zoektocht naar het gemeenschappelijk verstaan van de Heilige Schrift verder moet worden verdiept.
In de binding aan de belijdenisgeschriften treedt binnen de Protestantse Kerk in Nederland evenmin een verandering op vergeleken met de situatie zoals die sinds 1951 binnen de NHK bestaat. In de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland wordt de relatie tot de belijdenisgeschriften aangeduid met dezelfde woorden als in de hervormde kerkorde het geval is: ‘in gemeenschap
|83|
met’ de belijdenis van het voorgeslacht. Dat naast de gereformeerde belijdenisgeschriften ook twee lutherse belijdenisgeschriften worden genoemd, wil allereerst zeggen dat het gemeenschappelijk reformatorische geloof dat in deze geschriften wordt beleden, voor haar het hart van de zaak uitmaakt. Daarmee wil echter niet gezegd zijn dat de Protestantse Kerk in Nederland de onderlinge verschillen in deze geschriften niet van belang vindt. Ze wil er veelmeer mee aangeven dat het godsdienstgesprek dat in de zestiende eeuw niet tot een afronding is gekomen, dient te worden voortgezet.
De Konkordie van Leuenberg
Dat de vragen die in de zestiende eeuw niet tot een oplossing konden worden gebracht, door de kerken ernstig worden genomen, blijkt uit de langdurige en intensieve gesprekken die in de twintigste eeuw zijn gevoerd om te komen tot eenparig gevoelen (consensus). Zo kwam het in 1956 tot een consensus over het avondmaal tussen de NHK en de ELK in Nederland. Later werden de gesprekken in Europees verband voortgezet in het kader van de Leuenberger leergesprekken. Het resultaat daarvan: de Konkordie van Leuenberg (1973) is destijds door de NHK aanvaard en wordt nu in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland genoemd. Deze verklaring wordt niet gerekend tot de belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland. Ze mag ook niet worden verstaan als een bindende leesregel van de belijdenisgeschriften. In artikel I-5 wordt terughoudend geformuleerd: ‘de kerk erkent met de Konkordie van Leuenberg dat de lutherse en gereformeerde tradities door een gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie bijeenkomen’. De Konkordie onderstreept wat de kerken der Reformatie, ondanks alle tegenstellingen, in hun getuigenis gemeenschappelijk hadden: zij gingen uit van een nieuwe evangelische ervaring, die bevrijding en zekerheid schonk. Al zijn er allerlei vragen overgebleven, die we aan elkaar moeten blijven stellen en waarop het antwoord nog openstaat, die verhinderen ons niet om samen kerk te zijn; we beschouwen ze niet langer als kerkscheidend. [---]
De Protestantse Kerk in Nederland verstaat zich zelf dan ook niet als een kerk die haar oorsprong en identiteit heeft prijsgegeven waardoor ze in plaats van gereformeerd nu pluraal zou zijn. Ze is een kerk met een gereformeerde én lutherse identiteit, zodat ze krachtens haar belijden een reformatorische kerk kan worden genoemd.
Bijzondere verbondenheid
Al heeft ook de Protestantse Kerk in Nederland haar relatie tot de belijdenisgeschriften dus ruimer geformuleerd dan de bezwaarden voorstaan, dat ontzegt hun niet het recht om zelf binnen de Protestantse Kerk in Nederland te leven vanuit een strikte binding aan de gereformeerde belijdenisgeschriften
|84|
en om vanuit deze visie de kerk aan te spreken op haar
belijden.
Er zijn in het lutherse belijden veel zaken waarmee hervormde
gemeenten van harte instemmen, in die zin zijn zij ook verbonden
met het gemeenschappelijk belijden. Het zwaartepunt ligt voor hen
echter bij het gereformeerde belijden. Daarom wordt in ord. 1-1-1
uitgesproken dat hervormde gemeenten ‘zich in het bijzonder
verbonden weten met de belijdenisgeschriften van de gereformeerde
traditie’. Deze belijdenisgeschriften zijn expliciet genoemd in
art. I-4 van de kerkorde: de catechismus van Heidelberg, de
catechismus van Genève en de Nederlandse Geloofsbelijdenis met de
Dordtse Leerregels. Deze bijzondere verbondenheid met de
gereformeerde traditie kan tot uitdrukking worden gebracht in de
volle breedte van het gemeenteleven: in de verkondiging en het
opzicht, in de catechese en het pastoraat van de gemeente. Ook in
de belofte die de aanstaande predikanten moeten afleggen (of
vroeger hebben afgelegd) kan deze bijzondere verbondenheid worden
verwoord (ord. 13-19-4 en ovb. 285).
De Protestantse Kerk in Nederland spreekt uit deze bijzondere
verbondenheid van de gemeenten (en hun ambtsdragers en leden) te
erkennen en te respecteren (ord. 1-1-2).
Dat is bedoeld om het gemeenten, ambtsdragers en gemeenteleden
mogelijk te maken binnen de Protestantse Kerk in Nederland voluit
naar gereformeerde overtuiging te leven, deze kerk aan te spreken
op het gereformeerde belijden (dat immers onderdeel van haar
belijden uitmaakt) en voor dit belijden op te komen. Dit alles op
dezelfde wijze als nu binnen de NHK mogelijk is.
De commissie KOA (de commissie voor Kerkordelijke Aangelegenheden
van de NHK) heeft in haar advies aan de generale synode (1999)
uitgesproken ‘dat gemeenten in hun prediking, liturgie en
gemeente-zijn kunnen leven naar de visie zoals die in de
gereformeerde belijdenisgeschriften is verwoord’ en ‘dat er geen
grond aanwezig is voor de gedachte dat aan het leven naar
gereformeerde opvatting binnen het gemeenschappelijk kerk-zijn de
ruimte zou worden ontzegd’.
Men kan voluit naar gereformeerde overtuiging leven binnen de
verenigde kerk en dat wordt in genoemd advies met tal van
voorbeelden geconcretiseerd. Er wordt echter afstand genomen van
het begrip ‘exclusief’ als dat anderen buitensluit:
‘Wanneer het (gerechtvaardigd) verlangen naar identiteit en
veiligheid echter leidt tot afzondering en isolement, wordt het
onvruchtbaar. Het kan er in de kerk des Heren niet om gaan dat
men ‘op zichzelf’ wil blijven. In de tijd van de reformatie is
men voortdurend op zoek geweest naar het gemeenschappelijk
verstaan van de waarheid Gods, ook waar op onderdelen verschil
van inzicht was’. [---]
De verenigde kerk draagt in zich de gereformeerde confessie mee
en zet met
|85|
de andere erfgenamen van de reformatie het geding voort om het
rechte verstaan van het Woord van God in deze tijd.
‘Daarom kan de ruimte die men voor zichzelf vraagt, niet als
exclusief worden verstaan. Deze ruimte komt ook aan de anderen
toe die als erfgenamen van de reformatie in gemeenschap met de
reformatorische belijdenisgeschriften willen leven.’ [---]
Erkennen en respecteren
De vraag wordt gesteld of ord. 1-1-3 niet in strijd komt met het
voorgaande. Daarin wordt immers bepaald: ‘de gemeenten erkennen
en respecteren de (bijzondere) verbondenheid van andere gemeenten
ten aanzien van de belijdenisgeschriften en zijn geroepen om in
gehoorzaamheid aan het Woord van God te volharden en te groeien
in het gemeenschappelijk belijden van de kerk.’ In deze bepaling
worden verschillende zaken tot uitdrukking gebracht:
- allereerst wordt daarmee de erkenning uitgesproken dat de
evangelisch-lutherse gemeenten behoren tot de kerk van de
Reformatie, waarmee de kerk als geheel vanwege de gemeenschap in
het belijden geestelijk verbonden is;
- erkend wordt ook dat — zoals de hervormde gemeenten mogen leven
vanuit de verworteling in de gereformeerde belijdenisgeschriften
— de evangelisch-lutherse gemeenten mogen leven vanuit hun
wortels in de lutherse confessie;
- in het bijzonder wordt uitgesproken dat in de Protestantse Kerk
in Nederland alle gemeenten, hun ambtsdragers en leden
geroepen zijn om te volharden in de gehoorzaamheid aan het Woord
van God. Op deze roeping mag men anderen aanspreken en zelf
aangesproken worden;
- tenslotte worden de gemeenten geroepen te groeien in het
gemeenschappelijk belijden van de kerk. Er zijn immers bij alle
toenadering en consensus tussen de kerken ook vragen overgebleven
waarover nog geen overeenstemming kon worden bereikt. In de kerk
mag niet de vrijblijvendheid het laatste woord hebben, waarbij
ieder genoeg heeft aan zijn eigen waarheid. Het geding om de
Waarheid zal moeten voortgaan, in een volhardend
luisteren naar de Schrift en een geduldig luisteren naar
elkaar.
De woorden van deze bepaling sluiten niet uit dat aan de
belijdenisgeschriften ook kritische vragen kunnen worden gesteld.
Dit geldt ook van de Lutherse belijdenisgeschriften. Dat zal in
het kerkelijk gesprek soms zelfs noodzakelijk blijken te zijn.
In ord. 1-1-3 wordt dus niet gevraagd opvattingen te onderschrijven waarvan men oordeelt dat ze strijdig zijn met de Heilige Schrift. Immers, alleen de Schrift heeft het hoogste gezag in de kerk. Als daar wordt gezegd dat gemeenten geroepen zijn te groeien in het gemeenschappelijk belijden van de
|86|
kerk, betekent dat niet dat zaken die tegen Gods Woord zijn, geleidelijk aan zouden moeten worden aanvaard. Integendeel, de gemeenten worden juist opgeroepen om te volharden in de gehoorzaamheid aan het Woord van God. Het betekent alleen dat ieder bereid moet zijn zich door de ander te laten bevragen op de eigen gehoorzaamheid en om van de ander te willen leren.