De relatie van de kerk tot haar belijden wordt verwoord in art. I van de kerkorde. Voor de strekking en de theologische achtergronden van dit artikel verwijzen we naar hoofdstuk 1.
De kerk belijdt de drie-enige God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift (art. I-3). In het belijden van de kerk is een voortgaande lijn aan te wijzen.
Er zijn allereerst de belijdenisgeschriften van het voorgeslacht
(art. I-4):
- de oecumenische symbolen: de belijdenisgeschriften van de
vroege kerk,
- twee belijdenisgeschriften uit de lutherse traditie, en
- vier belijdenisgeschriften uit de gereformeerde traditie.
Als documenten die van betekenis zijn voor het belijden in het heden worden in art. I-5 twee documenten genoemd: de theologische verklaring van Barmen (1934) en de Konkordie van Leuenberg (1973).
Belijden is niet iets van het verleden alleen. De kerk in haar actuele gestalte wil een belijdende kerk zijn: in vieren, spreken en handelen belijdt ze Jezus Christus als Heer en Verlosser van de wereld (art. I-6).
Wat de levende relatie tot het belijden van de kerk inhoudt, wordt in art. I-9 aangeduid met de woorden dat de kerk bij haar getuigenis in woord en daad gehouden is zich te bewegen in de weg van haar belijden. De kerk neemt haar belijden serieus: in die weg van het geloof heeft ze te gaan. De uitdrukking heeft tegelijk iets beweeglijks: het belijden is geen gestolde waarheid uit vroeger tijden, maar een weg om voort te gaan in de tijd.