Om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in
de wereld te bewaren is van Christuswege het openbare ambt van
Woord en Sacrament gegeven.
Met het oog op deze dienst onderscheidt de kerk
het ambt van predikant,
het ambt van ouderling,
het ambt van diaken
alsmede andere diensten in kerk en gemeente (art. V-1).
Het ambt is gegeven om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren. Er gaat een Woord door de wereld. God wendt zich tot ons, zodat wij Hem kunnen horen. Het geloof is uit het gehoor. De kerk leeft van het Woord dat haar wordt toegesproken. Dit Woord draagt de kerk en de kerk draagt het ambt. De gemeente wordt vergaderd rondom Woord en sacramenten. Begenadigd door de Geest ontvangt zij gaven tot de opbouw van het lichaam van Christus. In art. V komen de opdracht die Christus aan de gemeente geeft en de gaven die zijn Geest schenkt bij elkaar. Er is sprake van een wisselwerking tussen ambt en gemeente. Het horen en verkondigen van het Woord schept de gemeente. De gemeente gaat vooraf aan het ambt en het ambt heeft de opdracht de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren. De continuïteit van de gemeente ligt in Woord en sacrament en haar identiteit ligt in de eenheid van opdracht en gaven. Het heil moet worden uitgeroepen in de wereld en de rechtvaardiging van de goddeloze aangezegd.
Ambt en charisma dienen bij elkaar gehouden te worden. Over het ambt wordt niet gedacht vanuit de kerk als instituut, zodat het ambt een hiërarchische lijn krijgt, en niet vanuit de gemeente, zodat het ambt een functionele lijn krijgt, maar vanuit de bediening van Woord en sacrament in opdracht van Christus. Hij schenkt de Geest met zijn gaven. Vanuit de gemeente kan een beroep worden gedaan op de leden om hun gaven te gebruiken door in dienst van Christus mee
|36|
leiding te geven aan de gemeente. In deze roeping tot het ambt wordt de gave die door Christus in de Geest geschonken is erkend. Zo krijgen de ambten hun eigen plaats binnen de charismata. Het ambt vormt het gebinte van de kerk en in vergaderingen waarin de ambten bijeen zijn, wordt aan de kerk leidinggegeven. Duidelijk wordt gesteld dat het ambt van Christuswege gegeven is. Het komt niet vanuit de geschiedenis of de geloofsgemeenschap naar ons toe, maar is instrument dat Christus als Hoofd van de kerk geeft. De kern van de zaak waar het om draait, is het Woord van heil voor de wereld, de eigenlijke dienst van de apostelen. In de overlevering van deze apostolische prediking staat het ambt. De kerk heeft zich voortdurend te legitimeren in continuïteit met de apostolische boodschap. Het ambt bedient het Woord naar de gemeente toe en komt door die dienst tegenover de gemeente te staan. Niet een persoon, niet een ambtsdrager, maar het Woord dat door de dienst van het ambt voortgaat, representeert Christus.
Men kan zich dit ambt heel breed voorstellen. De kerkorde noemt het ambt dat van Christuswege gegeven is ‘het openbare ambt van Woord en sacrament’. Deze benaming is ontleend aan de lutherse traditie. Het woord ‘openbaar’ heeft van doen met het algemeen priesterschap van de gelovigen. Door de doop worden gelovigen priesters, die zelf toegang hebben tot God en zijn Woord. Zij kunnen zelf in het gebed tot God gaan en de bijbel lezen. Op grond daarvan valt aan heel de gemeente het openbare ambt toe om het getuigenis door te geven. Later krijgt het begrip ook de betekenis van een openbaar gebeuren. De verkondiging is een publieke zaak, die bestemd is voor de wereld. De lutherse traditie verstaat er tenslotte het bijzondere ambt onder, het openbare ambt van predikant, zichtbaar voor de gemeente en publiek voor de wereld. Wanneer de gemeente na de zegen de straat opgaat, begint haar dienst in de wereld om in woord en daad getuige te zijn. Hier komt de wisselwerking tussen ambt en gemeente terug.
Met het oog op de dienst van het openbare ambt om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren, onderscheidt de kerk het ambt van predikant, het ambt van ouderling, het ambt van diaken, alsmede andere diensten in kerk en gemeente. Op het kruispunt van de beweging van het ene ambt uit de lutherse traditie naar de drie ambten uit de gereformeerde traditie staat het woord ‘dienst’. Deze dienst zal altijd gericht zijn op communicatie, coöperatie en participatie. De ambtelijke dienst van de kerk aan het Woord van God in het openbare ambt waaiert uit in de drie ambten, die elk het karakter van dienst hebben. Het Woord dat de kerk draagt, wil in de breedte van het leven tot gelding gebracht worden. De ambten lopen langs de lijnen van de wezenskenmerken van het gemeente-zijn. De gemeente verwijst in Woord (predikant), gemeenschap (ouderling) en dienst (diaken) naar Christus die haar Hoofd is. Het heil en de roeping liggen in de omgang met God, de gemeenschap met elkaar en de dienst in de wereld. Ook in de onderscheiding worden de ambten in het enkelvoud genoemd; daarmee wordt aangegeven dat het ambt niet wordt gedragen door individuele personen, maar door de kerk.
|37|
Aan het slot van dit lid worden ‘andere diensten in kerk en gemeente’ genoemd. In lid 6 volgt een nadere uitwerking. De andere diensten zijn geen ambten, maar staan ermee in verbinding.
De ambtsdragers zijn gemeenschappelijk verantwoordelijk voor
de opbouw van de gemeente in de wereld door zorg te dragen
voor
de dienst van Woord en sacramenten,
de missionaire, diaconale en pastorale arbeid,
de geestelijke vorming,
het opzicht,
het rentmeesterschap over de vermogensrechtelijke
aangelegenheden
en andere arbeid tot opbouw van de gemeenten (art. V-2).
Nu de onderscheiding bekend is, wordt voordat deze verder uitgewerkt wordt eerst de gemeenschappelijkheid onderstreept. Dat is een principiële keuze. In de presbyteriaal-synodale vorm van kerkinrichting ligt het accent op de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. De ambten zijn gelijkwaardig en hun verantwoordelijkheid ten dienste van het leven en werken van de gemeente krijgt gehalte in gezamenlijkheid. De opsomming van de taken sluit aan bij art. IV-1 en bij de opschriften van de latere artikelen, waarin deze taken nader worden uitgewerkt. Zo wordt duidelijk gemaakt dat de kerkenraad als geheel verantwoordelijkheid draagt voor het geheel.
De predikanten zijn in het bijzonder geroepen tot
de bediening van Woord en sacramenten,
de verkondiging van het Woord in de wereld,
de herderlijke zorg en het opzicht
en het onderricht en de toerusting (art. V-3).
Wanneer de gelijkwaardigheid van de ambten gesteld is, komt de vraag op wat naast de gemeenschappelijke taken nu de specifieke taken zijn. Welke differentiatie kan er worden aangebracht? Wanneer elke vorm van hiërarchie wordt afgewezen, is het zaak de integriteit van het eigene zorgvuldig te omschrijven. Er is in het noemen van de drie ambten geen rangorde aangebracht. Er is een volgorde aangehouden overeenkomstig de eerder getrokken lijnen van Woord, gemeenschap en dienst. In korte aanduidingen worden de kenmerken aangegeven om het betreffende ambt te typeren.
De predikanten zijn in het bijzonder geroepen tot de bediening van Woord en sacramenten. De reformatorische traditie gaat uit van de eenheid van Woord en sacrament als ambtelijke handeling die is toevertrouwd aan de bevestigde predikant. In het oecumenisch verkeer blijkt deze eenheid een groot goed. Het apostolair aspect dat steeds meeklinkt in de bediening van Woord en sacramenten
|38|
wordt nu expliciet verwoord als taak. Het missionaire is wezenlijk in de ambtsuitoefening. Het opzicht staat in lid 2 onder de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, omdat predikant en ouderling niet op persoonlijke titel maatregelen kunnen nemen. Het gemeenschappelijke is essentieel. In lid 3 is het opzicht in samenhang met de herderlijke zorg zowel bij de predikant als bij de ouderling als bijzondere roeping toegevoegd. Het opzicht staat immers in het kader van het pastoraat (zie art. XII). Bij de predikant zijn ook het onderricht en de toerusting opgenomen. Men kan namelijk niet zeggen dat deze taken alleen typisch zijn voor ouderlingen en diakenen.
De ouderlingen zijn in het bijzonder geroepen tot
de zorg voor de gemeente als gemeenschap,
het dragen van medeverantwoordelijkheid voor de bediening van
Woord en sacramenten,
de herderlijke zorg en het opzicht
en de toerusting van de gemeente tot het vervullen van haar
pastorale en missionaire roeping
en zij die daartoe zijn aangewezen
bovendien tot de verzorging van de vermogensrechtelijke
aangelegenheden van de gemeente van niet-diaconale aard (art.
V-3).
De eerste notie in de bijzondere roeping van de ouderling is de zorg voor de gemeente als gemeenschap. Het antwoord op de genade die geschonken wordt, is het zoeken naar gemeenschap. Geestgenoten die door de Heer zijn aanvaard, aanvaarden elkaar. Het Woord wordt gesproken en uitgedeeld en het wil worden gehoord en ontvangen. De zorg van de ouderling gaat er naar uit hoe mensen ermee leven. De wereld om de gemeente heen moet iets kunnen merken van herderlijke handen, die vanuit de omgang met Christus worden toegestoken. Toegepast op het pastoraat krijgt dit gestalte in het bezoeken van de leden. De ambten kennen een zelfstandige invulling ten opzichte van elkaar en een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid naar de gemeente toe. Zo dragen de ouderlingen medeverantwoordelijkheid voor de bediening van Woord en sacramenten. De ouderling ‘zit ook altijd op de leer’ en is medeverantwoordelijk voor de inhoud, zoals zichtbaar wordt gemaakt in de handdruk aan het begin en einde van de kerkdienst.
Om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren, is toerusting nodig, met het oog op zowel de missionaire als de pastorale roeping. De oorsprong van het ouderlingenambt bij Calvijn ligt in de heiliging. De verkondiging van het heil in Christus wil door de Geest vernieuwend doorwerken in het leven van de gelovigen en de gelovige gemeenschap, opdat de gemeente iets van de barmhartigheid van Christus uitstraalt. Vanwege deze roeping spreken de leden elkaar binnen de gemeente aan op het blijven in de weg van het
|39|
belijden van de kerk. Daarom wordt de medeverantwoordelijkheid voor het opzicht vermeld bij de ouderling, aan wie immers de zorg voor de gemeente als gemeenschap ter harte gaat. In de formulering van de roeping tot de zorg voor de gemeente als gemeenschap ligt ook de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de ouderling opgesloten.
Afsluitend wordt gesproken over ouderlingen die bovendien zijn aangewezen tot de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente van niet-diaconale aard. In art. XIII en ord. 11 wordt deze taak uitgewerkt. De reden om het hier reeds te vermelden, ligt in het uitgangspunt dat bestuur en beheer in één hand liggen. De ambtelijke vergadering draagt hiervoor verantwoordelijkheid. Ook geld is in de kerk een geestelijke zaak.
De diakenen zijn in het bijzonder geroepen tot
de dienst aan de Tafel van de Heer en het inzamelen en uitdelen
van de liefdegaven,
de dienst van barmhartigheid en gerechtigheid in gemeente en
wereld,
de toerusting van de gemeente tot het vervullen van haar
diaconale roeping
en de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van
de gemeente van diaconale aard (art. V-3).
De grondtoon van het diaconaat is gezet in art. I-6. Het spreken en handelen, de verkondiging en de dienst zijn ingebed in het vieren. Het diaconaat als wezenskenmerk van de gemeente moet, ter wille van de eenheid, in een adem met het vieren en spreken worden genoemd. Aan deze intentie wordt vastgehouden in art. IV. Bij de roeping tot de dienst aan het Woord van God wordt in art. IV-1 het diaconaat genoemd. Zending, diaconaat en pastoraat zijn geen segmenten van de kerkelijke arbeid, maar behoren tot het wezen van de gemeente en dienen geïntegreerd te zijn in het totaal van de gemeenteopbouw. Hier wordt in lid 3 de specifieke verantwoordelijkheid ingevuld. De diakenen zijn in het bijzonder geroepen tot de dienst aan de Tafel van de Heer. Op deze wijze wordt de specifieke roeping ingeleid. Bewust is de Tafel van de Heer voorop gezet, want daar vindt de dienst van barmhartigheid en gerechtigheid haar oorsprong. Geloven is nooit een uitsluitend innerlijk gebeuren. Het is ook altijd metterdaad. Hoorders worden daders die verlangen Christus na te volgen in de gemeente en in de wereld. In de toerusting van de gemeente tot het vervullen van haar diaconale roeping wordt pregnant geformuleerd wat nader is uitgewerkt in de artikelen X en XVI en de ordinanties 8 en 14.
Tenslotte wordt de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente van diaconale aard genoemd. Een uitwerking daarvan geven art. XIII en ord. 11.
|40|
De roeping en bevestiging tot het ambt geschiedt van Christuswege, plaatselijk door de gemeente en overigens door de kerk bij monde van de daartoe bevoegde vergaderingen (art. V-4).
Tot het ambt dat van Christuswege gegeven is, wordt men geroepen. In dit geroepen worden gaat een dubbele betekenis schuil. Er klinkt in door hoe Christus mensen in zijn dienst roept en zegent met gaven om deze opdracht aan te kunnen. En de roeping van de gemeente en de kerk klinkt om deze gaven in dienst van Christus te stellen. Aan deze roeping wordt concreet gestalte gegeven in de verkiezing van ambtsdragers. Plaatselijk gebeurt dat door de gemeente en in breder verband door de meerdere vergaderingen. In ord. 3 worden de regels voor de verkiezing van ambtsdragers gegeven.
Een ambt in de kerk kan uitsluitend worden vervuld door hen
die daartoe naar de orde van de kerk geroepen zijn, belijdenis
van het geloof hebben afgelegd en in het ambt bevestigd zijn,
onder aanroeping van de Geest.
De bevestiging in het ambt vindt plaats in het midden van de
gemeente, met gebruikmaking van een orde uit het dienstboek van
de kerk (art. V-5).
Het ambt hoort bij de kerk en de kerk hoort bij het ambt. De roeping van het ambt om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren, vraagt zorgvuldige aandacht voor de procedure van de verkiezing. Ord. 3, hoofdstuk I geeft de bepalingen die in acht genomen moeten worden. Iemand die een ambt bekleedt, zal als belijdend lid in de gemeente willen staan. De kerkorde vermeldt niet dat men belijdend lid dient te zijn om tot ambtsdrager verkozen te kunnen worden.
Hoezeer de hele procedure een geestelijk karakter heeft, wordt beklemtoond door de woorden ‘onder aanroeping van de Geest’. Kerk, gemeente en ambtsdrager kunnen hun roeping alleen vervullen als de Geest hen daarin bijstaat en leidt. De bevestiging in het ambt vindt plaats in het midden van de gemeente, met gebruikmaking van een orde uit het dienstboek van de kerk.
De andere diensten omvatten in de orde van de kerk als zodanig aan te duiden bedieningen en juncties, die in samenwerking met de ambtsdragers worden uitgeoefend tot vervulling van de roeping van kerk en gemeente (art. V-6).
Aan het slot van dit artikel over het ambt wordt gesproken over ‘andere diensten ter vervulling van de roeping van kerk en gemeente’. In een structuur met oog voor het charisma trekt het ambt niet alle kernfuncties naar zich toe, maar is er tussen ambt en gemeente ruimte voor diensten. Diensten zijn welomschreven functies met een concrete opdracht. Kerkleden die zijn toegerust tot een speciale bekwaamheid, kunnen voor de uitoefening van hun werkzaamheden worden ingeschakeld in een dienst. Men kan hierbij denken aan de missionair werker,
|41|
diaconaal toeruster, pastoraal werker, catecheet jeugdwerker of cantor-organist. Deze diensten behoren niet tot de ambten, maar zijn er nauw mee verbonden door de samenwerking met de ambtsdragers. Zij vallen onder de leiding van de ambtelijke vergadering die hen in een dienst stelde. De bedieningen zijn opgenomen omdat dit voor kerkelijke werkers de mogelijkheid biedt op een bijzondere wijze aan de gemeente te worden verbonden door ingeleid te worden in een kerkdienst.