Het belijden van de kerk geschiedt in gemeenschap met de
belijdenis van het voorgeslacht, zoals die is verwoord
in de Apostolische geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis van
Nicea en de geloofsbelijdenis van Athanasius — waardoor de kerk
zich verbonden weet met de algemene christelijke Kerk —,
in de Onveranderde Augsburgse confessie en de catechismus van
Luther — waardoor de kerk zich verbonden weet met de lutherse
traditie —,
in de catechismus van Heidelberg, de catechismus van Genève en de
Nederlandse geloofsbelijdenis met de Dordtse leerregels —
waardoor de kerk zich verbonden weet met de gereformeerde
traditie (art. I-4).
Na het Woord dat God in zijn toewending tot de wereld spreekt, kan het over het belijden van de kerk gaan. We horen de Schrift die getuigt van Jezus Christus. Dat is de grond waarin alle belijden wortelt. Het belijden is verwoord in verschillende perioden van de geschiedenis. Er waren kritieke momenten in de geschiedenis van de kerk, die vroegen om verantwoording; een situatie die vroeg om rekenschap (een ‘status confessionis’). Daarom hebben alle belijdenisgeschriften hun eigen verhaal. Zij nodigen latere geslachten uit in te stemmen. Het belijden van de kerk is traditievormend. Deze traditie is bepalend voor de weg die de kerk heeft afgelegd. Historisch gezien gaan de belijdenissen van het voorgeslacht mee om de continuïteit in de traditie aan te geven. Deze geschiedenis vormt de bedding waarin bij de spanning tussen traditie en vernieuwing het gesprek wordt gevoerd. De Geest heeft de kerk in crisismomenten tot spreken gebracht en latere generaties zijn ermee gediend deze achtergrond in het beraad te
|21|
betrekken. Levend in de kerk worden we uitgenodigd om in deze oude formuleringen het gemeenschappelijk geloof te herkennen.
Deze houding tegenover de belijdenisgeschriften verwoordt de kerkorde met de zinsnede ‘in gemeenschap met’. Wij staan in de traditie die geprofileerd is door de belijdenissen, maar leven in deze tijd. Iedere generatie staat voor de vraag van continuïteit en discontinuïteit ten aanzien van de traditie. Er worden op het aambeeld van de traditie nu eenmaal geen principes gesmeed die vrijwaren van roest. Met de term ‘in gemeenschap met’ wordt een zijnswijze aangegeven, een existentiële band met het beleefde geloof achter de woorden. De kennis over wat het voorgeslacht ten diepste bewoog in hun context, geeft richting aan het zoeken naar antwoorden op vragen die nu gesteld worden. De kerk herkent in deze geschriften het geloof in de drie-enige God en weet zich daarmee wezenlijk verbonden.
De kerkorde wijst voor de gemeenschap met het voorgeslacht op drie geledingen. Voor de verbondenheid met de algemene christelijke Kerk worden drie geschriften genoemd die uit de tijd van de concilies als ‘oecumenische symbolen’ zijn overgeleverd: de Apostolische geloofsbelijdenis (het Apostolicum), de geloofsbelijdenis van Nicea (het Credo) en de geloofsbelijdenis van Athanasius. In deze confessies werd de eenheid omtrent de drie-eenheid, de twee naturen van Christus en het werk van de Heilige Geest gevonden. Ten aanzien van deze geloofsgeheimen werd de Schrift samengevat om de prediking te onderbouwen en te stimuleren. Tot op deze dag erkennen we het gemeenschapstichtende karakter van dit spreken.
De geschiedenis ging voort en er kwamen nieuwe tijden met nieuwe vragen. Er ontstonden tientallen belijdenisgeschriften die de geestelijke identiteit wilden vastleggen. Enkele daarvan worden door hun grote Schriftnabijheid en vertolking als richtinggevend aanvaard. Overeenkomstig de ontwikkeling van de reformatie komen ze tot ons vanuit de lutherse en gereformeerde traditie.
Vanuit de stroom die onder invloed van Luther ontstond, wordt in de eerste plaats de Augsburgse confessie genoemd. De Confessio Augustana verklaarde voor de keizer hoe bij de lutheranen werd geleerd en bijbel gelezen. De Augsburgse confessie bevat 28 artikelen over het geloof en het leven van de kerk der eeuwen. Er wordt ook onderscheiden in zaken waarover men het met de rooms-katholieken eens was en oneens. Melanchton, een vriend en medewerker van Luther, heeft de eerste versie, die hij in 1530 samenstelde, tien jaar later gewijzigd ten dienste van het gesprek met de calvinisten. Beide bewegingen van de reformatie waren toen echter te zeer verzelfstandigd om nog op een lijn te komen. De lutherse gemeenten in de Nederlandse gewesten hielden zich aan de oorspronkelijke uitgave: de Onveranderde Augsburgse confessie. Daarnaast heeft de catechismus van Luther (1529) als leerboek grote betekenis gekregen. Aan de orde komen daarin de
|22|
Tien Geboden, de Apostolische geloofsbelijdenis, het Onze Vader, de sacramenten en de biecht. Op de weg die de Protestantse Kerk in Nederland gaat, weet zij zich door dit belijden verbonden met de lutherse traditie.
De verbondenheid met de gereformeerde traditie krijgt inhoud door de opname van vier belijdenisgeschriften. De catechismus van Heidelberg (1563) behandelt in dialoogvorm de geloofsleer. In drie hoofddelen van ellende, verlossing en dankbaarheid wordt deze in een praktische en persoonlijke stijl verdeeld over 52 zondagen. Inzet en basis is Jezus Christus als enige troost in leven en sterven.
Door het noemen van de catechismus van Genève, de oudste van de gereformeerde belijdenisgeschriften, wordt de bijzondere plaats van de Waalse gemeenten tot uitdrukking gebracht. Ook dit leerboek over het geloof, het gebod en het gebed gebruikt de vraag-en-antwoordvorm. De tekst is in 1541 door Calvijn geschreven en heeft invloed uitgeoefend op de Heidelbergse Catechismus.
De Nederlandse geloofsbelijdenis is uit de nood geboren. In de nacht van 1 op 2 november 1561 werd zij met een begeleidend schrijven aan koning Philips II over de muur van het kasteel van Doornik gegooid. Men neemt aan dat Guido de Brés, die daar predikant was, de schrijver is. In 37 artikelen wordt verantwoording afgelegd van de manier waarop de gereformeerden geloven. De artikelen willen duidelijk maken dat er geen reden is de gereformeerden te vervolgen. De belijdenis handelt over God, de schepping, het werk van Christus, de kerk, de sacramenten en de overheid. De kern zit in de vergeving, die voor alle gelovigen de toegang tot God opent.
De Dordtse leerregels geven een nadere verklaring van wat in de Nederlandse geloofsbelijdenis wordt beleden over de verkiezing. Het geschrift staat in de context van de strijd tussen de remonstranten en de contraremonstranten en werd vastgesteld op de Nationale Synode van Dordrecht (1618/1619). Het accent ligt op het gered worden door genade en niet door prestatie. God heeft ons in zijn eeuwige liefde en grondeloze barmhartigheid gekozen. De grond van het heil ligt niet in de gelovige mens, maar in de vrije genade van God.
Het belijden behoort tot de levende traditie van de kerk. De belijdenisgeschriften dragen het stempel van de tijd waarin zij zijn ontstaan. Verdediging en verantwoording staan op de voorgrond. Dat gebeurt in een bepaald taal veld en denkkader. Wanneer de betekenis hiertoe beperkt was, zouden deze geschriften een plaats kunnen krijgen in de kerkhistorische bibliotheek. De belijdenisgeschriften vormen echter een wezenlijke schakel in de geschiedenis van onze kerk en markeren de weg waarop wij ons bewegen. Op verschillende momenten in de gemeenschappelijke geschiedenis van onze tradities zijn de woorden van de Schrift tot klinken gebracht. Wij voeren onze gesprekken tegen deze achtergrond in verbondenheid met de reformatorische traditie. Dit gesprek kan worden gevoerd, omdat geen enkel geschrift de pretentie voert de Heilige Schrift eens en vooral op noemer te hebben gebracht.
|23|
De kerk erkent de betekenis van de theologische verklaring van Barmen voor het belijden in het heden. De kerk erkent met de Konkordie van Leuenberg dat de lutherse en gereformeerde tradities door een gemeenschappelijk verstaan van het Evangelie bijeenkomen (art. I-5).
De verklaring van Barmen en de Konkordie van Leuenberg zijn van een andere orde dan de klassieke belijdenisgeschriften en staan derhalve vermeld in een apart lid. Na het Woord volgen de belijdenissen van de oude kerk, dan worden de belijdenisgeschriften uit de lutherse en gereformeerde traditie genoemd en vervolgens twee meer eigentijdse documenten. Lid 5 plaatst deze documenten in twee zelfstandige zinnen om het verschil in karakter uit te laten komen. Beide geschriften zijn totstandgekomen door de inzet van gereformeerden en lutheranen. Zo geeft dit lid uitdrukking aan de consensus die de mogelijkheid tot het samengaan van de lutherse en gereformeerde tradities aangeeft.
De kerk erkent de betekenis van de theologische verklaring van Barmen in het heden. Deze verklaring laat zien hoe de kerk weert wat haar belijden weerspreekt. Toen Hitler in 1933 de macht in Duitsland overnam, wilde hij de principes van ras, bloed en bodem in de leiding en prediking van de kerk laten infiltreren. In 1934 werd in Barmen een synode van belijdende christenen uit de gereformeerde, lutherse en verenigde kerken belegd. Op deze bijeenkomst werden de Barmer Thesen aanvaard. In zes stellingen wordt getuigd van Jezus Christus als Heer over de machten. Een belijdende kerk kent geen andere bron voor de verkondiging van de verlossing dan de bevrijdende genade van God, heilbrengend verschenen in Christus. Deze plaats kan door geen mens, staat of ideologie worden overgenomen. Voor het belijden in het heden is deze verklaring uiterst actueel. In een multireligieuze cultuur kan de kerk het belijden van Christus als de weg, de waarheid en het leven niet relativeren naar allerlei vormen van religiositeit en tegenover steeds weer opkomend neonazisme, racisme en antisemitisme zal de kerk Christus als Heer op alle terreinen van het leven belijden.
Het samengaan van twee reformatorische tradities roept de vraag op hoe beide met elkaar in verband gebracht kunnen worden. In de zestiende eeuw gingen immers niet alleen Rome en reformatie uiteen, maar gingen ook lutheranen en calvinisten gescheiden wegen. Hoe kunnen deze samenvloeien in een bedding? In de twintigste eeuw kwam de oecumenische beweging op gang. Een van de resultaten waren de leergesprekken tussen lutheranen en calvinisten. Deze gesprekken leidden in 1973 tot de Konkordie van Leuenberg, zo genoemd naar een plaatsje in Zwitserland waar deze overeenkomst totstandkwam. De twee hoofdstromen van de protestantse kerken verklaren daarin dat wat hen bindt voldoende is om elkaar te erkennen, dat de verschillen in de belijdenis niet meer kerkscheidend zijn en dat de wederzijdse veroordelingen niet meer van toepassing zijn. De spanningen in de tradities behoeven niet ontkend te worden, maar hebben geen
|24|
kerkscheidende betekenis. De verklaring bespreekt het gemeenschappelijk verstaan van het evangelie, de boodschap van de rechtvaardiging, de christologie, verkondiging, doop, avondmaal, verkiezing, getuigenis en dienst. In Nederland werd deze verklaring ondertekend door de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden en de Remonstrantse Broederschap. De Verklaring van Overeenstemming uit 1984 sluit nauw aan bij de Konkordie van Leuenberg in de keuze van de rechtvaardiging van de zondaar als uitgangspunt. Daarmee werd ook voor de twintigste eeuw de actualiteit van het reformatorisch belijden inzake de rechtvaardiging en de heiliging onderstreept. Zo opende de Europese overeenkomst in ons land de mogelijkheid dat de Evangelisch-Lutherse Kerk ging participeren in het Samen op Weg-proces. De kerkorde laat dit gelden door de belijdenisgeschriften uit de beide tradities in lid 4 gezamenlijk te noemen. Dit is mogelijk op basis van de erkenning van de Konkordie van Leuenberg, dat het gemeenschappelijk verstaan van het evangelie zwaarder weegt dan de verschillen die in de zestiende en zeventiende eeuw aanleiding gaven tot controversen tussen lutheranen en gereformeerden.
De Nederlandse Hervormde Kerk en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden waren trouwens al eerder (in 1956) in hun ‘consensus over het avondmaal’ tot deze conclusie gekomen.
De Konkordie van Leuenberg is geen belijdenisgeschrift, maar een verwoording van wat gezamenlijk vanuit de belijdenissen op basis van het gemeenschappelijk verstaan van het evangelie gezegd kan worden. De kerk erkent met de Konkordie dat de tradities bijeenkomen en de afstand overwonnen is. In lid 4 worden de lutherse en gereformeerde belijdenissen apart vermeld, zodat het mogelijk is voor gemeenten van de Protestantse Kerk in Nederland zich bijzonder verbonden te weten met een van de beide tradities (ord. 1-1), maar zij gelden als belijdenis voor heel de kerk.