Hoofdstuk 1
Aan iemand die moedwillig zijn ambt neerlegde zonder bewilliging en tegen het advies van kerkeraad en classis, mag niet anders dan om zeer bijzondere redenen weer de weg tot het ambt worden geopend. Deze bijzondere redenen moeten dan niet worden gezocht in de desbetreffende persoon en diens veranderde gezindheid, maar in een op goede gronden uit de kerken opkomende aandrang, die ook de instemming ontvangt van de bedoelde kerkeraad en classis.
Arnhem 1930, art. 164;
Middelburg 1933, art. 268;
Amsterdam 1967, art. 354